Over de inzet van Duitse artillerie in mei 1940 bij de Grebbeberg geven de militaire archieven en publicaties relatief weinig bruikbare informatie. Typerend is hiervoor de schets voor de situatie op 11 mei bij 207.ID. De artillerie staat ergens tussen Wageningen en Renkum (bij het divisiehoofdkwartier), meer en nauwkeuriger wordt het hier niet aangegeven.
Bron: O. Weidinger, "Division Das Reich", pag. 45
In deze blog, een vorige (https://geschutopdewageningseberg.blogspot.com) en een daar nog onvolledige .pdf met dezelfde titel op https://www.grebbeberg.nl is veel nieuw materiaal verwerkt. Verschillende deskundigen droegen hieraan bij. Mijn beeld is nu het volgende.
In het begin van de gevechten bij de Grebbeberg had de Nederlandse artillerie een groot overwicht aan vuurkracht, in elk geval op papier. In de spits beschikte de Duitse aanvalsmacht over twee afdelingen geschut. Dat van II/SS AR (10,5 cm le FH 18) en van IV/AR 256 (15,0 cm s FH 18). Totaal 20 stukken van vijf batterijen, gemotoriseerd en van modern type. De derde batterij van IV/AR 256 ontbrak, die werd in het noordelijk deel van de Grebbelinie ingezet bij 227. ID. De bespannen eenheden volgden na. Hiervan de groep 322.IR met III/AR 207 (10,5 cm le FH 16) op de middenroute, richting Bennekom.
Door het lagere marstempo van bespannen afdelingen en de overvolle opmarswegen aan Duitse kant was er eerst nog een groot Nederlands overwicht aan artillerie. Dat kon niet worden uitgebuit. Niet bij de ondersteuning van de eigen infanterie (hoofdtaak van de divisieartillerie), evenmin bij de artilleriebestrijding (hoofdtaak van de legerkorpsartillerie). Zwak punt was de lengtespreiding van 50% van de projectielen die zelfs voor de 10 Veld 100 m of meer op grote afstanden was. Er werden ook weinig "lonende" doelen waargenomen en dan nog met voldoende zekerheid gepeild om ze kansrijk onder vuur te kunnen nemen. De Duitse prestaties met vijf batterijen modern geschut, in principe verder dragend en zuiverder schietend, waren trouwens niet beter.
De twee op de eerste gevechtsdagen beschikbare zware batterijen van 207.ID werden vooral ingezet voor het afgeven van storende vuren, voor artilleriebestrijding, en met de bedoeling Nederlandse verdedigingswerken te vernielen. Dat laatste lukte alleen bij de grotendeels open veldstellingen, niet bij de kazematten. In het algemeen liepen de kazematten in de Grebbelinie maar oppervlakkige schade op. Dat laatste werd ook bij de terreinbezoeken van de Commandant Veldleger en Kapitein der artillerie De Klerck geconstateerd. In de Militaire Spectator van juni 1940 werd met foto's onderbouwd dat aan Nederlandse zijde moedig was gestreden en dat op de kazematten hier vooral oppervlakkige schade van infanteriewapens zichtbaar was. De Duitse artillerie had de loopgraven in het Hoornwerk wel zwaar beschadigd en daarmee onbruikbaar gemaakt. Ook was het moreel effect van schokgolven en gierende projectielen op het verdedigend personeel groot geweest, zoals ook blijkt uit de gevechtsverslagen.
Het Duitse geschut bleef eerst nog achter de stadskern van Wageningen, buiten schietbereik van bijna alle Nederlandse artillerie. II/SS AR stond vermoedelijk nog niet meteen al in de van foto's bekende stellingen op de Wageningse Berg. Het stond zuid van de twee batterijen van IV/AR 256 in Renkum, volgens het gevechtsverslag aan de "noordwestelijke uitvalsweg". Een Duitse Lagenkarte geeft dat misschien ook aan. Volgens Renkumse ooggetuigen stond het 15,0 cm geschut vermoedelijk vanaf de vroege ochtend van 11 mei in de achtertuintjes van huizen aan de Don Boscoweg.
Rond dezelfde tijd kwamen de bespannen afdelingen artillerie op de Wageningse Eng aan, in het gebied oost van de Diedenweg. Het eerst III/AR 207 zoals al aangegeven, een dag later nog III/AR 311 (15,0 cm s FH (lg) 13) en twee batterijen van II/AR 207 (10,5 cm le FH 16). Ook na deze versterkingen lukte het nog niet het Nederlandse vuur uit de Grebbelinie voldoende te doven. Er werd daarom meer en zwaarder geschut aangevraagd bij het buurkorps zuid van de Waal. Dat stond in de ochtend van 13 mei tot vuren gereed met twee batterijen van s Art Abt 735 (21 cm Mörser 18). Die werden volgens het volgend kaartje en aanvullende informatie geplaatst op de Wageningse Berg bij "Nol in het Bos" en bij landhuis "De Dorskamp". Deze stellingen werden op 13 mei door Nederlandse vliegtuigen gebombardeerd. Volgens een Duits dagboekverslag vielen de bommen net buiten de opstelling.
Bron: Bundesarchiv Militärarchiv RH 24-10/48
Op 12 mei werd IV/AR 256 in kleine echelons (stuksgewijs) naar voren geplaatst. Deze batterijen gingen naar het bosgebied van de Wageningse Berg. Vrij nauwkeurig werd herhaald een stelling van zwaar geschut bij landhuis "De Dorskamp" gepeild. Dat waren toen mogelijk de batterijen van III/AR 311 op de Eng. Vanaf 11 mei werd dit gebied door I-12 RA (10 Veld) verschillende malen onder vuur genomen. Door de onzekerheidsmarge in de peilingen en de geringe trefkans op de grens van het bereik van I-12 RA vond generaal Harberts dit eigenlijk maar grote munitieverspilling.
In de ochtend van 13 mei waagde de Duitse bespannen artillerie zich voor het eerst west van Wageningen. Hierbij kwam III/AR 311 zwaar onder Nederlands artillerievuur vanuit de Betuwe. Bekend zijn foto's van veldgraven aan de kop van de Wageningse Haven/Afweg. In de middag werd ook een colonne van vermoedelijk IV/AR 256 bij de Bornse Steeg ontdekt en onder vuur genomen door het 15 cm geschut van III-8 RA.
Duidelijk is zo, dat er in mei 1940 veel Duits geschut op de Wageningse Berg heeft gestaan, II/SS AR het eerst. Op 11 mei gaf die afdeling vuursteun aan I/SS "Der Führer", noord van de weg Wageningen - Arnhem. Later betrokken ook de zware batterijen van IV/AR 256 en s Art Abt 735 hier stellingen. IV/AR 256 stond (volgens vondsten daar) in de westrand van het bos, s Art Abt 735 volgens het kaartje uit het Bundesarchiv verder naar achteren.
De Wageningse Eng (het gebied zuid van Bennekom, tussen Diedenweg en Wageningse Berg) stroomde ook vol met Duits geschut. Vanuit stellingen daar gaf III/AR 207 al op 11 mei vuursteun aan III/SS "Der Führer". Een dag later verschenen daar ook II/AR 207 (met twee batterijen) en III/AR 311.
Bij Wageningen nam de Duitse vuurkracht zo dag na dag toe. Het numeriek overwicht van de Nederlandse artillerie (die in het zuidvak van II LK over circa 60 vuurmonden beschikte) smolt bijna helemaal weg. Uiteindelijk zette 207.ID zes niet allemaal complete afdelingen in, met 58 vuurmonden. Totaal 32 stukken 10,5 cm le FH, naast 20 van 15,0 cm s FH en 6 van 21,0 cm Mörser. Bij drie afdelingen ontbrak een batterij omdat die op een ander gevechtsterrein werd ingezet (van II/AR 207 en IV/AR 256) of waarschijnlijk nog niet operationeel was (van s Art Abt 735).
Bij X. AK werden voor de avond van 13 mei de volgende posities ingetekend. De bespannen afdelingen waren toen ver naar voren gebracht.