zaterdag 19 mei 2018

5.9 Kanttekeningen

Op papier was het aantal vuurmonden dat elk van beide partijen kon inzetten op 13.5.40 kwalitatief en kwantitatief bijna in evenwicht. Aan Duitse zijde had men 58 stukken beschikbaar, waarvan 32 10,5 cm (van II. SS AR, II./AR 207, III./AR 207), 20 15,0 cm (van 10. en 11./AR 256 en III./AR 311) en 6 21,0 cm (van s Art Abt 735). Aan Nederlandse kant stonden 60 stukken, waarvan 24 7,5 cm (van I-8 RA en I-16 RA), 16 10,0 cm (van I-12 RA), en 20 15,0 cm (van I-15 RA en III-8 RA).

In werkelijkheid waren de verhoudingen waarschijnlijk behoorlijk scheef in Duits voordeel. 
Lang niet al het Nederlandse geschut was in het vak van 207.ID effectief inzetbaar. Er werd ook maar een klein deel benut. Bovendien was ook al wat uitval opgetreden. Hoe dat allemaal aan Duitse zijde was, is moeilijk in te schatten.

De Nederlandse geschutsopstellingen op deze gevechtsdag zijn op het volgend kaartje aangegeven.

Bron: Eigen bewerking MvO "De Strijd", Kaart C 13
De blauwe onderbroken lijn geeft hierbij de maximale reikwijdte (dracht) aan voor de vuurmonden 7 Veld in de voorste opstelling (van I-8 RA). De blauwe ononderbroken lijn geeft de dracht aan voor de vuurmonden 15,0 cm Hw lang 17 in de gearceerde opstelling hierachter (van III-8 RA).

Van belang is, dat de dracht van een stuk 7 Veld dan wel 10,5 km was (met een slanke brisantgranaat en maximale lading), maar het effectief bereik voor artilleriebestrijding veel minder. Hierbij speelde mede een rol dat de slanke granaat van 7 Veld maar in zeer beperkte mate in de munitievoorraad zat. In deze sector bestond de meerderheid van de munitie 7 Veld uit brisantgranaten met verminderde lading. Die hadden een dracht van maar 6,3 km. 
In het algemeen geldt ook, dat bij artilleriebestrijding het eigen vuur goed waargenomen moest kunnen worden om vuur op doel te brengen en te houden. Aan die voorwaarde werd maar zeer beperkt voldaan. Het bedekt terrein was lang niet overal goed in te zien.

Een indruk wat vanuit één van de  waarnemingsposten misschien te zien was in het voorterrein, geeft de volgende eigen foto. Deze is genomen vanaf een punt vlakbij de kruising Oude Veenendaalse weg - Bergweg.


Grote beperking was ook, dat de Nederlandse vuurmonden in geschutputten waren opgesteld en daarmee in hun zijwaarts bereik (vuursector) beperkt werden. Drie van de vier batterijen van I-12 RA waren daardoor nauwelijks inzetbaar in het vak van 207.ID. Ze stonden in hoofdrichting ongeveer noordoost (kompasrichting 8 (honderd)duizendsten, geschreven als 8 o/oo). Bij de artillerie werd een kompas gebruikt verdeeld in 64 (honderd)duizendsten. 0 o/oo = 64 o/oo hierbij voor noord, 16 o/oo voor oost, 32 o/oo voor zuid, 48 o/oo voor west.

Conclusie is, dat de Duitse artillerie eigenlijk alleen effectief west van Wageningen te bestrijden was. 
De tegenstander had op dit punt betere kansen. Met name met de Mörser van s Art Abt 735 en de mogelijkheid van vliegerwaarneming. Door stellingen te kiezen nog een paar km oost van Wageningen (behalve voor storend vuur ver buiten effectief bereik van de Nederlandse artillerie) had men zich echter ook grote beperkingen opgelegd. Uitwerking had boven eigen veiligheid moeten staan. Er werd aan beide zijden tegen deze artilleristische basisregel gezondigd.

De uitval door vijandelijk vuur of mechanische oorzaken is aan Duitse zijde niet bekend. Aan onze kant waren op deze gevechtsdag 7 stukken uitgevallen. In feite zullen daarom inderdaad niet veel meer dan de 6 door Duitse waarnemers vastgestelde batterijen die dag nog (intensief) hebben gevuurd. Dat waren batterijen van I-15 RA, III-8 RA en I-8 RA.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten