maandag 30 april 2018

4.4 Verplaatsingen

Op papier leek het zo eenvoudig. Enkele verplaatsingen en opnieuw in de aanval. Nu met heel SSDF. Voor flankbeveiliging aan de kant van de Rijn werd het bataljon I./IR 322 (Maj Freyher) ingezet. Maar er zat meer aan vast. De nog ontbrekende eenheden moesten worden aangetrokken. Het nieuwe geheel gehergroepeerd. Eenheid na eenheid, van voor tot achter, gereedgesteld. Om dat te realiseren moest nog veel gebeuren. In de eerste plaats moest iedere onderbevelhebber te horen krijgen wat zijn taak werd en waar zijn eenheid opgesteld moest worden. Dat vroeg al veel tijd.

Otto Kumm (Hstuf 12./SSDF) bespreekt de situatie (Bron: www.grebbeberg.nl)
Het naar voren halen van II./SSDF (Stubaf Von Scholz) en het vanuit het gebied bij Bennekom aantrekken van bataljon I./IR 322 (Maj Freyher) zal nog wel het langst hebben geduurd. Beide bataljons moesten trossen en al eerder gereedgestelde troepen passeren. Bataljon Freyher helemaal van noord naar zuid. Bataljon Von Scholz van oost naar west. Het volgend kaartje geeft die verplaatsingen in grote lijnen aan.
Bron: O. Weidinger, "Division Das Reich", pag. 48
Vooraan moest veel gehergroepeerd worden. Bataljon Müller kreeg wat extra zware wapens uit andere eenheden. MG, IG en Pak. Dat moest door de linies heen naar voren gehaald worden. Die aanvullingen waren hard nodig om het hinderlijke vuur vanuit de opstellingen aan de Grift te kunnen onderdrukken als de aanval ingezet werd. Bataljon Von Scholz was op 11.5.40 nog in reserve gehouden en moest nu ook echt in de slag. Ook dat vroeg de nodige hergroeperingen in de beperkte ruimte van het voorpostengebied. Bataljon Freyher werd daarom ook vlak langs de Rijn (door de Buitenwaarden) aangetrokken.

Dan de gereedstelling. Die had blijkbaar, net als de verplaatsingen van de artillerie en het inschieten (hierover in de volgende paragraaf meer), de hele ochtend gekost.
Weidinger beschrijft het dagverloop tot ongeveer 21.00 uur zo in "Division Das Reich" (pag. 47 - 50):

"In de tussentijd [tot na de middag] heeft het regiment [SSDF] zich opnieuw voor de aanval gegroepeerd. Ook de pioniers staan met hun materiaal gereed. Zuid van de straatweg Wageningen - Rhenen, hoofdstootrichting naar het westen, moet het III./DF de aanval openen. Het II./DF volgt links, naar achteren gestaffeld, met de opdracht na het III./DF de Grift te overschrijden en dan rechts naast het III./DF (noord van de straatweg) over de Grebbeberg naar Rhenen aan te vallen. Het I./DF blijft in het begin noord van de straatweg ter beschikking van het regiment om dan in de nastoot het bereikte resultaat van beide [in de spits gezette] bataljons meteen te kunnen uitbreiden. [..]
Om 12.40 uur springt het eigen vuur op tot orkaankracht en de stoottroepen van III./DF, dicht daarop gevolgd door de pioniers van 16./DF met hun Floβsäcken, stormen naar voren, bezield door één gedachte: Dicht op het eigen artillerievuur. Dan wordt het dorststukje kort, zoals de infanterist dat noemt, die hij zonder bescherming van het eigen artillerievuur moet afleggen. 
Voor een deel over de laatste balken van de opgeblazen brug over de sluis, voor een deel op Floβsäcken, dringen de stoottroepen de Grebbeberg op. Twee pantserverkenningsvoertuigen van 15./DF rijden in schietpositie en helpen door goed liggend puntvuur op de schietgaten van de versterkte opstellingen. Maar de wil om zich te verdedigen is bij de tegenstander nog niet gebroken. Uit de tot nu toe nog niet uitgeschakelde gevechtsopstellingen ratelt frontaal en vooral flankvuur op de aanvallende compagnieen. [..]
Vlug komt het II./DF erbij, groepeert zich rechts naast het IIIe bataljon voor de aanval, en tegen 14.20 uur is de oosthelling in de hand van het regiment. Pantserverkenningsvoertuigen en motoren met zijspan brengen in gedurfde ritten nieuwe munitie naar voren en nemen op de terugweg hun gewonde kameraden mee.
Het I./DF is noord van de straatweg ook voor de aanval aangetreden, schakelt in taaie strijd bunker na bunker uit en bevrijdt daarmee de twee andere bataljons van het flankvuur uit deze stellingen.
Maar van het westdeel van de Grebbeberg, uit de derde vijandelijke stelling, opent de tegenstander opnieuw het sterke vuur op de compagnieen van II. en III./DF, die zo langzamerhand nog maar langzaam vooruit komen. Want het voorwaarts stormen heeft fysieke kracht gekost. Buiten adem, bezweet en bevuild, presteren de mannen het toch om tegen 17.30 uur de hoogte van de Grebbeberg te bereiken. Maar hier blijft de verdere aanval voorlopig liggen. Vlug groeperen de pelotons, groepen en compagnieen zich van de bataljons, want de Hollanders zetten tegenstoten in, maar die kunnen worden afgewezen. [..]
Met de voorste delen heeft IR 322 ondertussen Wageningen bereikt. Het I./IR 322, commandant Major Freyer, die moet worden aangetrokken om de aanval voort te zetten, wordt door Oberführer Keppler tegen 20.20 uur verwacht en stevig ingepland in de overwegingen voor de verdere uitvoering van de aanval."

Om zich te dekken tegen het felle tegenvuur graven de troepen zich op verschillende plaatsen in. Langs de straatweg op de Grebbeberg lag een rij van schuttersputjes.

Op de geplande tijd wordt de aanval hervat met drie voorcompagnien. Van links naar rechts 11., 10., en 9./DF, elk gesteund door een peloton zware mitrailleurs van 12./DF. Een klein deel van de rechter compagnie onder de persoonlijke leiding van Wäckerle weet door te breken. Ook andere kleine groepjes zijn daarin geslaagd. Wäckerle (bij de aanval tweemaal gewond) verschanst zich met de verzamelde mannen in het laatste huis voor het opgeblazen viaduct van Rhenen. Het lukt deze geïsoleerde groep niet meer verder terrein te winnen. Eerst moet versterking worden aangevoerd.










zondag 29 april 2018

4.3 Verbindingen

De communicatie tussen Korps, Divisie, en Regiment verliep, afhankelijk van de situatie, langs verschillende kanalen.
Eerste mogelijkheid was direct contact. Officieren in sleutelposities ("bevelsontvangers") werden dan opgeroepen om op het hoofdkwartier te komen, om van hun chefs nieuwe bevelen in ontvangst te nemen. Dit was de voorkeursroute.
In dringende situaties waren er andere oplossingen. Dan gingen bevelen of meldingen telefonisch, per telex, of over de kortegolfzender vooruit. Getekende documenten (de schriftelijk vastgelegde bevelen of meldingen) werden per ordonnans nagezonden, op lijsten geregistreerd, en bij de KTB's in mappen opgeborgen.

In de opmars naar Wageningen en bij latere verplaatsingen waren kilometers telefoonkabel gelegd. Hiermee hadden de commandanten aan het front een lijn over enkele schakelpunten naar het veldhoofdkwartier van het Korps. De hoofdverbindingen vormden een sternetwerk. Dat zag er op 12.5.40 zó uit.

Bron: Nederlands Instituut voor Militaire Historie. Collectie 401, Inv Nr 1932
De eindpunten van de veldtelefoonlijnen zijn in dit schema aangegeven met schuilnamen. Van boven naar onder en van links naar rechts stonden die voor de volgende eenheden:

Azalee - IR 368, Ede
Mandelbaum - AR 207, Wageningen (voorpostengebied)
Hubertus - SSDF, Wageningen (voorpostengebied)
Kobold - Gruppe Brückner, Elst
Banane - IR 322, Bennekom
Arko - Arko 22, Wageningen (Wageningse Berg)
Unkenruf - I./IR 322, Oosterbeek
Seestern - ID 207, Wageningen (Wageningse Berg) 
X.AK - X.AK, Velp (veldhoofdkwartier)
Landsknecht - IR 374 (Oosterbeek)
Emmerich - X.AK (hoofdkwartier)

In het veld werden ook wel lichtsignalen met seinpistolen gebruikt. Hierbij was de betekenis van de mogelijke kleuren:

Rood - Vijand valt aan (we liggen onder vijandelijk vuur)
Wit - Hier zijn wij
Groen - Wij vallen aan (eigen vuur naar voren verleggen)

Een en ander betekent, dat het Duitse leger minder kwetsbaar was voor uitval van verbindingen, met name van telefoonlijnen. Er waren altijd minstens twee alternatieven. Kwetsbaarheden waren er nog wel. Vooral in het tijdig uitvoeren van verplaatsingen. Daarnaast was er tot in de eindfase niet voldoende vuurkracht om verdedigende posities definitief uit te schakelen. Daar bleef de divisie moeite mee houden.

zaterdag 28 april 2018

4.2 Wäckerle

Wäckerle was van binnen witheed, woedend. Hij, Obersturmbannführer SS Hilmar Wäckerle, was bij de staf van X.AK op het matje geroepen. En, alsof dat nog niet genoeg was, daar werd hij, meteen na binnenkomst in Velp, afgeblaft alsof hij nog een cadet was. Op zijn plaats gezet door een Major. Zelfs bijna een uur moeten wachten totdat de heren even tijd hadden om hem te ontvangen.

Hij voelde zich zwaar vernederd. In de hoek gezet als een schoolkind dat gepraat had in de klas, of het antwoord op een vraag niet had geweten. In zijn eer als doorgewinterd SS-Truppenführer aangetast. Op het matje geroepen bij iemand van nota bene nog een rang lager dan die Major uit het gewone leger, een Hauptmann. Al was het dan nog wel een Hauptmann im Generalstab. 
Hij had die verwaande bureauofficier, die waarschijnlijk nog nooit een gevechtseenheid had geleid, laat staan onder vuur geweest was, tot in details moeten vertellen waarom het hem nog niet gelukt was met zijn bataljon door te stoten naar Rhenen. Daarna nog eens toegelicht waarom hij vond dat zijn bataljon meer en zwaardere artillerie nodig had. Want de staf van X.AK was van mening dat SSDF uitstekend bedeeld was met artillerie. Nu al twee afdelingen 10,5 cm voor directe steun, voor andere taken twee batterijen 15 cm, en nog eens een zware afdeling toegezegd. Bij elkaar 44 stukken geschut voor twee of drie aanvallende bataljons, dat moest toch wel genoeg zijn naast al het infanteriegeschut die het regiment toch ook had ? Dacht Wäckerle soms dat het Korps nog wat uit de hoge hoed kon toveren ?

Wäckerle dacht onderweg terug naar zijn bataljon even weer aan gisteren. Toen was het bijna net zo gegaan bij de Divisie. Ook daar had hij haast moeten smeken om meer en zwaardere artillerie. 
Het was nu toch wel duidelijk dat het Nederlandse leger de Grebbestelling hardnekkig wilde en zou verdedigen, zeker niet terugtrok op de Waterlinie zoals het Korps dacht ? Hun geschut had Wageningen toch niet voor niets in puin geschoten, juist toen hij even na tien uur door de Hoogstraat reed. Die hardheid, om mensen en middelen zo nodig op te offeren om het opgegeven doel te bereiken, kon hij trouwens wel waarderen. Dat was de juiste instelling voor een officier.

Bron: www.grebbeberg.nl


Het stak Wäckerle ook nog wel wat dat hij het gisteren had moeten doen met een afdeling divisie-artillerie, die bovendien veel te laat in stelling was gekomen. 
Het had uren geduurd voordat de paarden en wagens aangekomen waren vanuit hun opstellingen verder naar achteren en de stukken een paar kilometer verplaatst waren. Dat moest toch echt wel anders, sneller en beter, kunnen ? Stubaf Müller, met zijn betere kontakten bij het Korps, had het veel beter uitgeruste en snel te verplaatsen II./AR SS toebedeeld gekregen. Dat was toch de omgekeerde wereld, de beste spullen voor een lager officier ? De bezem moest er eens goed door, bij die Wehrmachtkliek van Divisie en Korps.

Gelukkig was het gesprek op het Korpsbureau in Velp nog goed afgelopen. Die gedachte bracht Wäckerle weer wat tot rust en zelfs een kleine glimlach op zijn gezicht.
Er was hem aan het eind van het onderhoud als verdere versterking nog een eenheid zeer zwaar geschut toegezegd. Twee batterijen van elk drie stukken 21 cm Mörser 18. Onder het hoogste bevel van Generalmajor Walter Büchs, Arko 22. Hij zou alle artillerie bij de divisie gaan coördineren, en ook vast met beter resultaat inzetten. Büchs bracht bovendien de rest van zijn waarnemersploeg en apparatuur mee om het vijandelijk geschut op te sporen. Naast de drie lichtmeetposten die al in actie waren geweest nu ook een geluidmeetafdeling. Dat was hoopgevend, want er waren tot nu toe maar enkele hollandse batterijen vastgesteld. Er moesten er veel meer zijn. Van kaliber 7 cm tot en met 12 cm, mogelijk zelfs nog zwaarder omdat het vuur soms van heel ver weg leek te komen. Zou het vijandelijk geschut misschien telkens na afgegeven vuur snel worden verplaatst om ontdekking te voorkomen ? Die mogelijkheid, van "Wanderbatterien" aan hollandse kant, hadden enkele officieren al geopperd.

Door alle gedachten en emoties was Wäckerle al weer bijna ongemerkt terug in Wageningen. Ze waren Renkum uit. Het laatste uur met toenemende moeite. Vanaf Oosterbeek was het steeds drukker geworden op en langs de weg. Er stonden op verschillende plaatsen kilometerslange colonnes te wachten op verdere bevelen. Artillerie naast infanterie, soms wel drie rijen dik. Bespannen voertuigen vaak, maar ook gemotoriseerde. Motorrijders en fietsers moesten zich door alles heenwringen. Dat lukte nog wel. 
Auto's hadden het veel moeilijker. Niet alleen de logge voertuigcolonnes, zelfs een kleine stafwagen met de vlag van een hoge officier. Die van Wäckerle ook nog, terwijl er al een paar verkeersregelaars op motoren vooruit reden om hem zo snel mogelijk het laatste stukje naar zijn bataljon te loodsen. De aanval wachtte nu helemaal op hem. Iedereen en alles stond gereed, het inschieten was voltooid.

Voor Wäckerle en heel SSDF ging het er nu om. De opdrachten van Korps en Divisie waren duidelijk en gaven weinig speelruimte meer. Vandaag moest en zou de doorbraak lukken. Het opgedragen dagdoel, Rhenen, eindelijk bereikt. Het was al de derde gevechtsdag, rond de klok van 1 uur, na de middag. Bevelen werden gegeven. Onder een paraplu van vuur uit alle zware wapens kwam alles in beweging. In de spits de bataljons II./ en III./SSDF (van Stubaf Von Scholz resp. Ostubaf Wäckerle). Aan de Grift als flankbeveiliging noord I./SSDF (onder Stubaf Müller). Op de zuidflank werd I./IR 322 aangetrokken (geleid door Major Freyher). Op naar de Grebbeberg en naar Rhenen !

--------------------------
Verantwoording

Bovenstaand verhaal is voor een groot deel fictief. Er is geen spoor van bewijs dat Wäckerle werkelijk in Velp op het veldhoofdkwartier van X.AK is geweest, maar het is zeker niet uitgesloten.
Ingestrooid zijn bijzonderheden uit Duitse militaire documenten. Verder zijn enkele gegevens benut uit de studie van G. Terwisscha van Scheltinga "Trouw zonder eer" (2004), waarin de levensloop van en de persoonlijkheid Hilmar Wäckerle wordt geschetst.


donderdag 26 april 2018

4.1 Dag 3, 12.5.40

Het verloop van deze derde gevechtsdag voor SSDF is vastgelegd in verschillende documenten. Kort, maar helder, in een stuk dat de 207.ID voor X.AK opstelde. Het kwam daar zondagavond, eerste Pinksterdag, om ongeveer 19.20 uur aan. Het geeft de stand van zaken weer, gezien door de ogen van SSDF en 207.ID. Hier volgt eerst een kaartje om een beeld te krijgen van de situatie op dit front. Daarna, in vertaling, de meest interessante passages uit het verslag "Verlauf des Tages, 12.5.40 (Pfingstsonntag)". Ook dit stuk is vermoedelijk opgesteld door Hptm Rechlin, de inlichtingenofficier van de divisie.

Bron: Nederlands Instituut voor Militaire Historie, Coll 401, Inv Nr 1310
De divisie meldt onder punt 1. door, dat er van de bevolen nachtaanval om een doorbraak te forceren bij de Grebbeberg niets terecht kwam. Al bij de gereedstelling ontvingen de bataljons van SSDF zoveel vuur uit front en flank, dat de aanval niet doorgezet kon worden. Het verrassingselement leek ook verloren.
Hierop nam de top van 207.ID het besluit om een nieuwe poging te wagen in de vroege ochtend. Maar dan wel na een goede artillerievoorbereiding. En pas nadat het vuur uit de opstellingen bij de Grebbesluis en aan de Grift bedwongen zou zijn. De aanval begon na de middag, veel later dan gepland.
Over de situatie aan het begin van de avond wordt nog onder meer het volgende gezegd:

"1. Gemengde delen van II. en III./SSDF, ongeveer 4 Kp sterk, daarbij ook artilleriewaarnemers, hebben het oostelijk deel van de Grebbeberg in handen.Voor hen in de grendelstelling [m.z. stoplijn] nog vijand, ook noordoost hiervan [aan de Grift en in het tussengebied]. Sterk flankvuur van MG en artillerievuur maakt de aanvoer van versterkingen over de zwaar beschadigde Grebbebrug moeilijk. De eigen artillerie vuurt in hoofdzaak op de bunkerlinie noord en noordoost van de Grebbeberg.
2. IR 368 heeft de aanval bij [De] Klomp afgebroken op bevel van de divisie. III./IR 368 komt ter beschikking van de divisie en wordt naar Bennekom aangetrokken.
3. IR 322, zonder het eerste bataljon, wordt verplaatst van Bennekom - Kortenburg naar het gebied oost van Wageningen [om ingezet te worden bij hervatting van de aanval].
4. IR 374, zonder het versterkte tweede bataljon, gaat van Arnhem naar Oosterbeek. [..]
6. De divisie heeft onder haar bevel en ter beschikking gekregen:
Stab Artl Kdr 22 [Arko, Generalmajor Büchs], Beobachtungs Abt 30, Mörser Abt 735, en Rheinschutz Abt. 1."

Duidelijk is, dat de divisie rekening houdt met sterke tegenstand, ook met tegenstoten, in het bijzonder op het oostdeel van de Grebbeberg. X.AK schaalt nu voor het eerst de eigen inschatting op. In de Avondmelding van 11.5 stond nog:

"Tot nu toe in het algemeen geen hardnekkige tegenstand. Het gebied ten oosten van de Grebbe voor de 227. en 207. Divisie is blijkbaar door de vijand volledig ontruimd."

In de Tagesverlaufmeldung van 12.5 wordt het:

"De vijand biedt in de Grebbelinie aanzienlijke tegenstand. Vijandelijke artillerie schiet met ongeveer 3 batterijen."

Verder zijn voor de beeldvorming belangrijke punten uit dit document:

"Bij 207. Div., rekening houdend met de zware aanval op de Grebbeberg, draaglijke verliezen. [..]
Plan van het Korps: Voortzetting van de aanval op de Grebbelinie met 227. Div. bij Scherpenzeel, met hoofdas van de aanval [bij de] 207. Div. over de Grebbeberg naar Amerongen. [..]
Ingrijpen van enkele vijandelijke bommenwerpers in de strijd op de grond, zonder succes. [..]
De 16-tons noodbrug bij Arnhem zal waarschijnlijk in de avond van 14.5 gereed komen.
Tot de avond van 12.5 werden ongeveer 2.500 gevangenen gemaakt, daaronder 50 officieren."

In de Abendmeldung van 12.5 staat dan nog als belangrijke opmerking over de inzetmogelijkheden van de ontvangen versterkingen:

"Arko 22 met B. Abt. 30 en Mörser Abt. 735 zijn onder bevel gekomen van de 207. Div. De eenheden worden aangetrokken over Arnhem. Meet- en vuurgereed naar het zich laat aanzien 13.5 vroeg [in de morgen]."

Het ziet er naar uit dat Korps en Divisie de eigen kracht hebben over- en die van de tegenstander onderschat. Die conclusie wordt in de volgende paragrafen verder uitgewerkt en onderbouwd.

zondag 22 april 2018

3.9 Kanttekeningen

De op de gevechtsverslagen gebaseerde boekwerken (onder andere "Mei 1940" geschreven onder redactie van H. Amersfoort en P. Kamphuis en "Grebbelinie 1940" van E.H. Brongers) geven nog voor een klein deel verouderde inzichten weer. Vooral voor het gebruik van de artillerie door de Duitse troepen. Er is te gemakkelijk meegegaan in de aangetroffen beschrijvingen. Die waren niet altijd even betrouwbaar en compleet. Van Duitse zijde werd vaak maar vaag vastgelegd wanneer, hoe, en vanuit welke stellingen de meegevoerde artillerie werd ingezet. Nu is veel meer daarover bekend.

Op 10.5.40 was er op het front bij Wageningen beslist nog geen artillerie beschikbaar. Hooguit bij de spitsen al wat 2,0 cm kanonnen van de gepantserde voertuigen, verder alleen infanteriegeschut. Het kostte tijd om de bespannen afdelingen (die achteraan ingedeeld waren) aan te trekken, vooral bij II./AR 207 en III./AR 311. De afdeling I./AR 207 bleef bij de groep Von Oesterreich (hoofdmacht IR 368) en werd ingezet op de aanvalsas Ede - Utrecht.
De afdeling II./AR 207, na rivierovergang in reserve gehouden bij Oosterbeek, moest al op 12.5 een batterij afstaan aan de groep Brückner in de Betuwe. De afdeling III./AR 311 werd die dag voor het eerst ingezet, II./AR 207 (min 5./AR 207) stond toen volgens de meldingen in Heelsum gereed.

Dit leidt tot de conclusie dat meldingen in de Nederlandse gevechtsrapporten van "zware artilleriebeschietingen" op de dag van 10.5.40 of al vroeg na middernacht verkeerd gelabeld zijn.
In het eerste geval zou het om neerkomende projectielfragmenten van eigen luchtdoelgeschut kunnen gaan. In het tweede geval komen het eerst de eigen storende vuren in aanmerking. Verder kan alleen vijandelijk infanteriegeschut, inclusief de kanonnen van de pantserwagens, de bron zijn geweest.

Tekenend is, dat Elt H.M. Koerselman in een verslag (NIMH 506/028) stelt dat zijn Pag-opstellingen in het begin met "knikkertjes" [uit mitrailleurs, lichte mortieren, of kanonnen van pantserwagens ?], later met zwaarder "7 cm" geschut [zware mortieren ?] onder vuur genomen werden.

De afdeling III./AR 207 werd het eerst als versterking voor de aan SSDF meegegeven artillerie aangetrokken. De afdeling II./AR SS en de batterijen 10./ en 11./AR 256 vuurden op 11.5.40 vanaf de vroege ochtend nog vanuit Renkum. 
Zoals de KTB's aangeven kwam er op 11.5.40 al wel versterking vanuit de divisie. Dat moet III./AR 207 zijn geweest. Die afdeling werd dan via Bennekom aangetrokken en kwam "laat in de middag" van 11.5.40 bij Wageningen in stelling. Die afdeling zal, vanwege de met de andere ingezette eenheden vergeleken kleinere dracht, het meest vooraan zijn gezet. In de op kaart C.5 ingetekende plaats, aan de kruising van Diedenweg met Rijksstraatweg.
Op 12.5.40 werd de vuurkracht verder versterkt met III./AR 311. Nieuwe eenheden artillerie worden die dag niet in de KTB's genoemd. De twee batterijen 21,0 cm Mörser 18 waren nog via Westervoort onderweg naar de Wageningse Berg. Daar stonden zij een dag later, in de vroege ochtend van 13.5.40, tot vuren gereed. Of ook de twee overgebleven batterijen van II./AR 207 nog zijn ingezet bij Wageningen blijft onduidelijk.

Een en ander verklaart, waarom in verschillende gevechtsverslagen aangegeven wordt dat het Duitse artillerievuur van dag tot dag sterker en zwaarder werd. Dat kwam trouwens ook omdat het beschikbare geschut naarmate de strijd vorderde verder naar voren werd gehaald. Op 12.5.40 kwam daardoor voor het eerst het verst naar achteren geplaatst Nederlands geschut, de 10 Velds van de afdeling I-12 RA,  onder Duits artillerievuur.





3.8 Ervaringen

De eerste emoties, over de inval, en het geweldig aantal vliegtuigen die de grote overmacht lieten zien van het Duitse leger, waren verwerkt. Naast de gewone routines was het hier en daar druk geweest. Verder bleef het tamelijk rustig, al waren er ook nieuwe spanningen. De oorlogsgeluiden klonken nog wel ver weg en de gemelde resultaten waren zelfs onverwacht gunstig. Er waren toch vlakbij al kleine eenheden vijand gesignaleerd. Parachutisten, pantserwagens, partijgangers (burgers die met de vijand meevochten) met licht geschut. Geruchten, goede en slechte, werden gretig, voor waar gebeurd en zelf gezien, doorverteld.

In de stellingen was de vorige dag nog veel gedaan. Bomen zoveel mogelijk omgehakt en op andere manieren het schootsveld verruimd. Proviand gehaald, munitie en voorraden aangevuld, de wapens nog een keer nagezien, versterkingen op enkele punten wat verbeterd, de laatste orders gegeven.

Sgt Vink van 1-II-8 RI bezette met zijn mannen een veldstelling aan de Cuneraweg, een paar honderd meter noordoost van de Grift. Die stelling staat op de volgende winterse foto.

Bron: www.grebbeberg.nl
Hij schreef over de eerste oorlogsdag in zijn dagboek (bijgehouden van 7 mei tot 16 juni 1940):

"Reeds kort na aankomst in de stelling deelde de kapitein ons mede dat Nederland aan Duitsland, dat op zo brute wijze onze neutraliteit geschonden had, de oorlog verklaard en de hulp van Engeland en Frankrijk ingeroepen had. De verdere dag bleef voor ons rustig zodat we ons buiten de stellingen konden ophouden.
We verdeelden de noodvoorraden en munitie en vulden de handgranaten. Ik liet het hout kappen vóór mijn stelling en liet door twee man het rogge maaien, die op het veld vóór mij het uitzicht belemmerde. Ik slaagde er die dag in het schootsveld voor de mitrailleur vrij te krijgen. 
Van de Engelse verkenningsvliegtuigen, herkenbaar aan een witte ring onder het toestel [geschilderd op de buik] welke volgens ontvangen bericht een verkenningsvlucht zouden maken en waarop dus niet geschoten mocht worden, werd niets gezien.
's Avonds werd nog in opdracht van den opperbevelhebber mededeling gedaan van een proclamatie van H.M. de Koningin waarin deze haar tevredenheid betuigde over de troepen van de IJssellinie, welke de Duitsers enige malen hadden teruggeslagen. Kort daarna kregen we bericht dat een Duitse patrouille van ongeveer 30 man in het terrein vóór de Grift gezien was. Daar het bij ons rustig bleef, gingen we om 9 uur slapen in de schuur van Mandersloot, waar stro was gespreid. In elke stelling bleef alleen een piket van 2 man achter bij de mitrailleur. Tegen middernacht begon een artilleriegevecht dat enige tijd duurde. Door een niet goed doorgegeven order werden de stellingen bezet waar we verder de gehele nacht bleven. Menu [van deze dag] Capucijners."

Het (eerste) legerbericht dat op 11.05.40 werd voorgelezen op de radio en een dag later in de krant verscheen was op bijna alle punten (veel te) positief:

"Franse en Engelse strijdkrachten zijn ons te hulp gesneld [..]
Na verwoede aanvallen van onze troepen, welke vier uur duurden, is Mill dat gisteren in handen van de vijand is geweest, diezelfde dag door ons hernomen. Daarbij werd de gehele Duitse bezetting van een pantsertrein vernietigd.
Volgens de laatste berichten van het oude fort Pannerden, hield de bezetting, ondanks de vijandelijke actie, hardnekkig stand. Ten Oosten van Arnhem en meer stroomafwaarts is de vijand er in geslaagd de IJssel te overschrijden. [..]
Hoewel op enkele plaatsen wederom parachutisten zijn gedaald, is hun aantal zeer gering. Zij deelden het lot van de gisteren gelande parachutetroepen en werden grotendeels vernietigd."

De meldingen- en berichtenregisters (BMR's) van ons leger weerspiegelen een groot gebrek aan goede informatie en daardoor ontbrekend overzicht bij de legerleiding. Meldingen werden er meer dan voldoende ontvangen, maar ze waren lang niet altijd nuttig. Het probleem was bruikbaar van onbruikbaar en feit van fictie te scheiden. Bijvoorbeeld in het BMR van II LK is deze dag vastgelegd:

"0.45 [uur] C[ommandant van de]-IV Div[isie] meldt hevig mitr[ailleur]vuur Zuid van Wageningen. Parachutisten.
2.15 C-IV Div meldt, dat aanval op Veenendaal wordt verwacht.
5.07 C-IV Div meldt: geen bijzonderheden, geen gevechtsaanraking.
8.00 C-IV Div meldt dat a[rtillerie]vu[ur] uit richting Wageningen o.a. ligt op 16 MC [Grebbeberg]."

Veel [zoals we nu weten] juiste informatie kwam niet door of werd terzijde gelegd. Middelen om gegevens te controleren waren er ook nauwelijks. De weinige uitgevoerde verkenningen door huzaren of vliegtuigen leverden niet veel bruikbare informatie op.
Een Renkums burger deelde zijn ervaringen later in een publikatie ("Schouwburcht, 60 jaar na dato!", in "Echo's van zes dorpen", april 2002).

"De nacht van vrijdag op zaterdag 10 [vrijdag 10 op zaterdag 11] mei verliep zeer onrustig, steeds hoorden we Duitse militairen praten, dan dichtbij en dan weer veraf, maar toen het ten 04.30 uur licht werd, zagen we wat er gaande was. Deze militairen liepen bij ons door de groentetuin en plaatsten via de Schoolweg (nu Don Boscoweg) zware kanonnen (zogenaamde 'Dikke Bertha's') bij ons in het aardappelenveld, waarbij de plantjes finaal kapot gereden werden, vlak achter de huizen van de Le Maitreweg. [..]
Vooral toen om +/- 07.30 uur het eerste schot afging, dachten we: "De huisjes storten in elkaar". Het was één grote stofwolk in huis en we stikten bijna van dat stof."

Deze informatie wordt in een andere naoorlogse publicatie bevestigd (in: "De Oorlogsjaren 1940 - 1945", F.A.J. Mesker, zonder datum). Hij schreef op dat er in Renkum bij de Katholieke jongensschool [in de Schoolstraat] 5 kanonnen werden opgesteld om de Grebbeberg te beschieten.

Een inwoner van Wageningen schreef (in: "Wageningen in oorlogsbrand", A. Rietveld, 2005):

"Op de tweede dag van de oorlog, 11 mei lag de woning aan de Dolderstraat in de vuurlinie. Er kwamen steeds meer Duitsers uit de richting Renkum. Allemaal op paarden die de zware kanonnen trokken. Op de westkant van de Eng, bij de Diedenweg, werd dat opgesteld. [..] Vanaf de Grebbeberg bij Rhenen werden de Duitse geschutsopstellingen [later] onder vuur genomen. Ook verschenen er [later] Nederlandse jachtvliegtuigen."

Ook deze informatie is door andere bronnen bevestigd en nog met belangrijke details aangevuld.
Uit het KTB van IV./AR 256 is bekend dat in Renkum twee eenheden geschut werden opgesteld. De twee zware (15 cm) batterijen van IV./AR 256 noord van de straatweg, het lichtere (10,5 cm) geschut van II./AR SS zuid daarvan.
In de groene serie is een kaartje over het gebruik van de Nederlandse artillerie op 11 mei 1940 (C.5) opgenomen waarin vermoedelijk een melding in het gevechtsverslag van Kapt G. Cornelissen (MC III-8 RI) verwerkt is met de voetnoot "Vijandelijke art[illerie] ontdekt door afgevoerde Ned[erlandse] krijgsgevangenen." Deze officier werd als krijgsgevangene uit de voorposten afgevoerd naar de Wageningse Berg. Aan het eind van zijn verslag stond:

"Alles vol Duitse troepen, infanteriegeschut en bommenwerpers [mortieren], 7 cm bij Woonwagenpark. Zware artillerie op Wageningse Berg en tussen Heelsum en Renkum."

De groene serie is een belangrijke secundaire bron. Grotendeels gebaseerd op een grondige analyse van Duitse documenten, de ontvangen gevechtsverslagen, en op inspecties van het gevechtsterrein kort na mei 1940.
De verkregen en verwerkte informatie is [naar de kennis van nu] niet altijd helemaal juist gebleken. Maar de gevechtsverslagen geven wel een goed beeld van hoe de oorlogsdagen ervaren werden. Daarom worden hier aanvullend met een selectie uit dit materiaal enkele punten belicht. Hierbij wordt (nog zonder eigen commentaar, dat volgt in paragraaf 3.9) geciteerd met bronvermelding van het geraadpleegd document. Steeds uit de collectie 409 (Gevechtsverslagen en -rapporten mei 1940) van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie. Volstaan wordt met vermelding "NIMH" en inventarisnummer. Hierbij wordt de lijn van het gevechtsverloop gevolgd. Van noord naar zuid en van oost naar west. In par. 3.3 is al een overzichtskaartje van terrein, opstellingen, en gevechtsverloop geplaatst. Bij grote verandering van focus volgt hier een detailkaartje.

Noord van de straatweg was de verdediging in handen van 3-III-8 RI, versterkt met de eerste sectie van 3-II-19 RI. Het bevel werd hier gevoerd door Elt A. de Haas, stelling in noordoostpunt (NIMH 509/013). In dit gebied was I./SSDF de tegenstander.

Bron: Kaartmateriaal www.grebbeberg.nl
"Ik heb een verdedigingsplan gemaakt hoewel de inundatie niet compleet was. Ik heb besloten ook front naar het noorden te maken langs de Slagsteeg. [..]
In de loop van de dag [10.5.40] is er wat gewerkt. Plm 15.00 uur kreeg ik een ordonnans, die mij berichtte dat de vijand in Renkum was [..]
Ik had ook om handgranaten gevraagd, maar die waren er niet. Het stuk 6 veld stond op de dijk, maar kon de weg niet bestrijken. Om 2.00 uur kreeg ik bericht dat tegen 3.00 of 3.15 uur een sterke aanval verwacht kon worden. De mensen waren zeer nerveus omdat ze niet gedekt waren en geen schootsveld hadden. [..]
Ik bevond mij bij de zuidelijke groep [..]. Plotseling zag ik vijand in het terrein ten noorden van de Ooststeeg en ten oosten van de Rijnsteeg in vrij grote aantallen. [..]
Er werd inmiddels hevig op ons gevuurd, vooral op de schietsleuf. [..]
Ik heb nog eerst artillerievuur of steun van zware mitrailleurs aangevraagd, maar dat is te laat gekomen om mij te helpen [besloten werd toen terug te trekken naar de commandopost van kapitein Zwarts]."

Zuid van 3-III-8 RI was de stelling van sergeant J.H.B. Wissink. Hij schreef (NIMH, ongenummerd):

"Mijn stelling was gelegen ten noorden van de hoofdweg Wageningen-Rhenen in het Binnenveld ten zuiden van het Nieuwe Kanaal [..]
Mijn sectie was [na die van Elt De Haas] de meest links gelegen en derhalve ook de uiterste flankdekking van de voorposten [..]. Links van mijn sectie stellingen was een dijk en daarachter het inundatiegebied. Vanwege de hoge waterstand in dit terrein waren de stellingen hier bovengronds en bestonden uit klei. Met een collega [..] had ik een dubbele groepsstelling, elk voor 1 lichte mitrailleur en 9 geweren. [..]
Het eerste contact werd met de vijand gemaakt, zodra het begon te dagen dit was dus in de morgenuren van zaterdag 11 mei. De z.g. stoottroepen van de vijand, welke uit de richting stad Wageningen, door het Binnenveld, gebruik makend van het terrein oprukten naderden onze stellingen tot op een afstand van ca. 500 m waar zij zich toen ophielden in de daar aanwezige boerderijen, schuren, kippenhokken, boomgaarden enz., om van daaruit hun aanval op onze stellingen te doen. [..]
De strijd duurde zo enige uren voort [..] totdat de commandant van een 6 veld, welke in een kazemat op de dijk links van onze stellingen met enkele soldaten had betrokken, deze dijk prijs gaf en terug trok. Hierdoor kreeg de vijand aan de overzijde (dus achter de dijk) vrij spel [..].
Inmiddels was de vijand echter de eerdergenoemde dijk genaderd en was het terugtrekken zeer gevaarlijk geworden [..].
Wij hadden ons echter voorgenomen ons niet in onze stelling over te geven en in een achter ons gelegen stelling door te vechten, dus moesten wij terugtrekken. [..]
Doordat deze stelling inmiddels ook van rechts al was ingesloten en de vijand ons op de hielen gevolgd was, was het in deze stelling met recht een gekkenhuis te noemen. Horen en zien verging je, de gehele stelling dreunde op de grond [dit was de stelling van Kapt Zwarts]."

Kapt Zwarts rapporteerde zelf (NIMH 509/011):

"Mijn vier secties waren opgesteld in opgeworpen hoogten, welke tengevolge van materiaalgebrek nog niet waren voltooid. [..] De zanddekking bedroeg slechts 80 cm. [..]
Hierbij kwam nog dat ik kort voordat het gevecht een aanvang nam het bevel kreeg een grote kudde koeien door te laten, die slechts gedeeltelijk over de sluis aan de voet van de Grebbeberg zijn afgevoerd en waarvan het resterende deel nog door de weilanden liepen waardoor de telefonische verbinding was aangelegd. Haast onnodig te zeggen dat van deze verbinding weinig is overgebleven. Het was door het artillerievuur gedurende het gevecht onmogelijk het contact met de secties te onderhouden. [..]
De inundatie, welke mijn vak noordelijk moest beschermen, bleek niet te werken, zodat de vijand door een terrein kon oprukken dat geacht werd onder water te staan.
Bij herhaling had ik aangedrongen op het opruimen van een in mijn vak gelegen proeftuin met boomgaard. Generaal Sillevis [vóór generaal Harberts bevelhebber over II LK] verbood mij zulks nadrukkelijk, omdat 20-jarige noeste arbeid niet verloren mocht gaan. [..]
De eerste linie der doorgebroken vijand was ca. 30 man sterk, daarachter volgden sterkere afdelingen. Erger was, dat vijandelijke zware mitrailleurs reeds links achter mijn commandopost waren doorgedrongen en daar in stelling gebracht. De terugtocht was afgesloten. Mijn stelling was onhoudbaar. [..]"

Zuid van de straatweg werd de verdediging door 1-III-8 RI gevoerd. Hier begon de hoofdaanval na de middag. III./SSDF trad meedogenloos op en schoot na overgave van de sectie Blom (derde sectie) nog 3 man meer. Het volgend kaartje brengt dit gebied nader in beeld.

Bron: Kaartmateriaal www.grebbeberg.nl
Sgt A.H. Reijmes, commandant van de meest rechtse groep van de rechter voorsectie, legde het volgende vast (NIMH 509/003):

"Mijn groep bestond eerst uit 1 sergeant, 1 korporaal en 11 manschappen, van vier manschappen kan ik aannemen dat zij gesneuveld zijn, hierbij was de [mitrailleur]schutter en de helper. Op een gegeven moment kwam er een geweldige flankaanval op de linkerflank, doordat de 3e compagnie van het IIIe Bataljon zich overgaf. Rechts naast mijn stelling had ik versterking van een stuk 6 veld en een zware mitrailleur, deze stukken werden met enkele vijandelijke schoten buiten gevecht gesteld, zodat mijn rechterflank vrij kwam. Ik heb toen de sergeant Roskam H.J. de opdracht gegeven om de zware mitrailleuropstelling te gaan bezetten met een lichte mitrailleur, doch deze stelling bleef onder hevig artillerievuur liggen.
Hoewel we schietsleuven in onze opstelling hadden is het gebleken dat deze absoluut geen nut hadden. Men voelt zich als een geblindeerd paard en zeker niet veilig. Ik heb mijn mannen op de linker borstweer laten liggen om de vijand onder vuur te nemen. Hierbij heeft korporaal Brouns H.J. zich bijzonder onderscheiden door geknield op de borstweer 5 Duitsers neer te schieten. Op bevel van mijn sectiecommandant, cadet vaandrig Bijlsma G.J. ben ik terug getrokken op de Grebbeberg alwaar ik mij gemeld heb, bij de kapitein Rangelrooij, alwaar wij opnieuw in een stelling zijn ingedeeld."

Elt D.H. Lindeman, waarnemend commandant 1-III-8 RI, doet verslag in de woorden (NIMH 509/004):

"De hele dag [10 mei] trokken vliegtuigen over. Een enkele keer dook er een en schoot kleine projectielen af op onze opstellingen. 's Middags kwam bericht dat vreemd uitgedoste Duitsers [in camouflagekleding, Tarnjacken] waren waargenomen bij Heelsum [..].
Vroeg in de [volgende] morgen begonnen de Duitse operaties tegen de voorposten. Op de Grebbedijk werden enkele aanvallen afgeslagen. De Duitse artillerie bestookte de 6 Veld en de zware mitrailleur-opstelling in de uiterwaarden. Tezelfder tijd deden ze een grote aanval op 3-III-8 RI, gesteund door artillerie.
Tegen 12.00 uur werd deze aanval overgebracht naar het terrein van 1-III-8 RI. Daar onze opstellingen in hoofdzaak berekend waren voor het afgeven van frontaal vuur en door de gemaakte schietsleuven het uitzicht werd belemmerd, werd de uitwerking van eigen vuur zeer beperkt.
Ook veel hinder werd ondervonden van de bomen daar de opruimingen op het laatste moment moesten plaats vinden en dus niet voldoende konden worden uitgevoerd.
Uit mijn eigen stelling heb ik flankerend laten vuren toen de Duitse troepen een aanval deden op de 3e en 4e sectie van 1-III-8 RI.
Te plm. 15.00 uur, toen de aanval op mijn eigen sectie kwam, hebben de Duitse troepen eerst mijn twee voorste groepen genomen. Daarna heb ik met mijn eigen groep geruime tijd weerstand geboden, maar toen ik dreigde omsingeld te worden, ben ik strijdende terug getrokken op de achter gelegen opstellingen, tot wij tenslotte onder vuur kwamen van de eigen troepen op de Grebbeberg. De Duitse troepen staakten hierop de achtervolging. Dit was te 17.30 uur.
Met mijn eigen groep en nog enkele andere teruggetrokken groepen ben ik toen onder hevig artillerie- en mitrailleurvuur de Rijn overgestoken bij het Opheusdense veer."

Soldaat A.H. Könning van de eerste sectie sluit hierop aan (NIMH 509/004):

"Sergeant Mulder was onze groepscommandant. Die is gesneuveld. Zaterdagmiddag [11 mei] ca. 14.00 uur zagen we de Duitsers naderen. Plm. na 10 minuten stonden zij ook met een man of 7 achter op de stelling: we hadden niet gedacht aan beveiliging van de stelling. Zij schoten in de stelling en alle aanwezigen behalve ik werden getroffen [..].
Ze hebben mij de schuilnissen laten losmaken en gooiden daar handgranaten in. De strozakken werden in brand gestoken. Ik heb me toen laten vallen en toen de Duitsers weg waren ben ik nog door de stelling gekropen, maar alle soldaten waren dood. Daarna ben ik weggelopen. De Duitsers hebben nog op me geschoten en ik ben aan de arm gewond geraakt. Ik ben naar Wageningen gegaan. Langs de Rijnoever heb ik de Blauwe Kamer [een steenfabriek] bereikt en daar vond ik de luit. Lindeman met een groepje soldaten. Daarmee ben ik de Rijn overgestoken [..]."

Sergeant-majoor-instructeur (smi) Blom vulde deze verslagen nog wat aan (NIMH 509/006):

"Mijn opstelling was aan de weg Rhenen-Wageningen. Op het laatste ogenblik (plm 17.30 uur zaterdag beklommen de Duitsers ons steunpunt en schoten vanuit de bomen. We hebben met handgranaten gegooid, maar werden later van achteren met handgranaten bestookt [door een aanvalsgroep] die we niet konden bereiken, [..]
We werden vooral van links en rechts aangevallen. V.d. Linden en Sprukkelhorst hebben de mitrailleur [toen die defect was] uit elkaar gehaald en de slagpin hersteld. Dat waren rustige flinke schutters.
De handgranaten die we hadden waren uit de oorlogsvooraad gekomen, maar ze waren halfscherp. [..] Ik had geen handgranaten no. 1 [aanvalshandgranaten]. [..]
Toen we er tenslotte uitgehaald zijn, zijn we ontwapend en werden we door 40 à 50 duitsers op een hoop gejaagd en met mitrailleurs bedreigd. We zijn toen voor hen uitgejaagd met de bajonet er achter, we moesten de steunpunten en de commandoposten onderzoeken of er nog mensen in zaten. We zijn vervolgens langs de Afweg naar de kunstweg (weg Rhenen-Wageningen) vervoerd, nadat we onze jassen hadden moeten uittrekken. [..]
Bij het uitkomen van de schuilplaats zijn 3 man neergeschoten, t.w. Migchelbrink, G. Riggeling en H.J. Alberts (de laatste leeft nog). [..]"

Kapitein G.J. Gouda, commandant 1-III-8 RI, rapporteerde over zijn eenheid (NIMH 509/003):

"Ik ben steeds commandant geweest van de rechtervoorpostencompagnie. [..]
Vrijdagnacht is er flink geschoten door Duits infanterie- en veldgeschut. Dit stond [vanaf] plm 2.00 à 3.00 uur in Wageningen achter het slachthuis en achter de drukkerij van Zomer en Keuning [Vada], later ook in de tuintjes van de nieuwe huizen. Ik heb die gezien toen ik er langs kwam als gevangene en heb er enkele stukgeschoten zien staan. [..]
Ongeveer 13.00 uur bericht dat de linkervoorcompagnie zich had overgegeven. [..] Ik weet zeker dat s.m.i. Blom (sectiecommandant 3e sectie) veel later is gevangen genomen. [..] De groep van vaandrig Bijlsma is in de stelling van luitenant Lindeman gebleven. [..]
Toen kreeg Lt Lindeman (sectiecommandant 1e sectie) de aanval, die voorste stelling is uitgemoord, behalve een gewonde soldaat, Könning. [..] De opstelling is plotseling bestormd en de overlevenden zijn in een schuilnis gestopt en verbrand of met handgranaten bestookt.
De Lt Lindeman zag met de groep uit het Pasje plm 16.00 uur de Duitsers naderen. Ze hebben nog even gevuurd en zijn toen teruggetrokken over de Rijn. [..]
Van de smi Blom  heb ik even later plm 16.30 uur bericht gekregen dat hij om 14.00 uur een witte vlag had laten halen van een stelling van vaandrig Tack (aan de Afweg bij Schut). [..]
Van het bataljon waren tenslotte nog de Bat[aljons]c[ommando]p[ost] en de groep van majoor Blom aan de Wageningse Afweg over. De smi Blom heeft zich als een leeuw verdedigd en heeft tot de laatste patroon gevochten. Hij heeft de Duitsers zware verliezen toegebracht. Hij heeft zich tenslotte om plm 17.15 uur overgegeven.
Mijn cp was rondom omsingeld door Duitsers. [..] Toen een Duitser verscheen (plm 16.45) aan de ingang zijn we naar de uitgang gegaan waar we door een lichte mitrailleur werden beschoten. Tot driemaal toe hebben we geprobeerd hieruit te komen.
De man aan de ingang riep 'Heraus'. We zijn eruit gekomen en de ingang werd bestreken door een stormtroepman met een mitrailleur die in een appelboom zat. Ze naderden door de sloten en waren niet te zien. Het zat er stikvol met Duitsers, beschilderd en besmeurd [met camouflageverf]."










vrijdag 20 april 2018

3.7 Fotoboek

Bron: Fotomateriaal www.grebbeberg.nl

Bron: Fotomateriaal www.grebbeberg.nl



donderdag 19 april 2018

3.6 Betuwe

In de Betuwe opereerde vanaf het begin Radfahr Aufklärungs Schwadron 207 (RAS 207, versterkt met twee pelotons licht infanteriegeschut), onder bevel van Hptm Von Diest. In de ochtend van 11.5.40 kwam er flinke versterking van Panzerjäger Abteilung 207 (PzJägAbt 207, min een sectie die Korpsreserve was) gecommandeerd door Maj Brückner. Nog zonder latere versterkingen waren dit samen ruim 900 man, behalve de wielrijders geheel gemotoriseerd. Zij beschikten organiek over:

36 pantserafweerkanonnen, verm. 3,7 cm Pak 36
8 stukken licht infanteriegeschut, verm. 7,5 cm le IG 18
6 lichte granaatwerpers, verm.5,0 cm le GW 36
25 lichte machinegeweren
2 zware machinegeweren

Dit blijkt (behalve voor de aanpassingen en de granaatwerpers die niet apart zijn aangegeven voor de wielrijders) uit het overzicht Kriegsgliederung 207.ID. Hieronder een uitsnede daarvan.


De groep beschikte over een groot aantal voertuigen. Naast een onbekend aantal auto's over minstens 44 halfrups-trekkers voor het geschut. Verder nog over motoren, waarvan 14 met zijspan
Hiernaast is het, op grond van Nederlandse gevechtsverslagen, mogelijk dat ook enkele vierwielige pantserverkenningsvoertuigen waren ingedeeld.

De versterkte Groep Brückner had als hoofdtaak de zuidflank van 207.ID beschermen. Eerste opdracht was Elst te bezetten, richting de linie Ochten - De Spees te verkennen, en het gebied tussen Elst en het Pannerdens Kanaal van vijand te zuiveren. 

Fort Pannerden lag, bezet door ongeveer 100 man Nederlandse troepen, in de rug. Het was bewapend met twee kanonnen van 7,5 cm opgesteld in een gepantserde en door beton gedekte galerij, 7 lichte en 2 zware mitrailleurs. Van de lichte mitrailleurs waren er vijf opgesteld in kazematten waarvan het beton nog vers was en waarop de beschermende laag aarde nog niet aangebracht. Hetzelfde gold voor de kanongalerij.
Het rivierbewakingsschip "Braga" patrouilleerde op het Pannerdens Kanaal. Het werd daar aan de grond gezet, en bracht voor de verdediging van Fort Pannerden een kanon 3,7 cm en een zware mitrailleur met waarschijnlijk ongeveer 20 man mee.
Dit maakte het aanvoeren van materiaal voor het slaan van een brug met 16 ton draagvermogen bij Westervoort voor 207.ID onmogelijk. Zwaar materieel moest daar dus nog worden verdeeld in kleinere lasten, of met andere middelen worden overgezet. In de avondmelding van X.AK van 10.5.40 was hierover al opgemerkt:

"Fort Pannerden noch Feind besetzt. Vorziehen der Behelfsbrücke nach Arnheim daher noch nicht durchfürbar."

De gebeurtenissen bij het oude fort kunnen aan de hand van het volgend kaartje worden geschetst.

Bron: Ministerie van Oorlog, "De strijd op Nederlands grondgebied", Deel III/2D.
In de vroege ochtend van 10.5.40 verschenen de eerste eenheden bij het pontveer tegenover Doornenburg. Enkele pantserwagens namen de kazematten onder vuur. Zij werden daar verjaagd door vuur vanuit de kazemat op de linkeroever. Vanaf 10.00 uur stak de groep RAS 207 met rubberboten en een militair veer over bij het peilhuis. Rond de middag werd geschut overgezet en opgetrokken naar Doornenburg. De hoofdmacht ging door naar Elst.
De volgende dag om ongeveer 8.00 uur verschenen 6 vliegtuigen boven het fort. Zij "doken" daarop en besproeiden het met mitrailleurvuur. In Doornenburg was versterking aangekomen en werden geschut en mortieren opgesteld, om zo nodig Fort Pannerden onder vuur te nemen.
Besloten werd eerst twee onderhandelaars te sturen, Oblt Dr. Speck en Lt Von Bonin. Zij gaven een ultimatum af waarin gedreigd werd met vernieling van het fort door Stukas, pantsers, en zwaar geschut. Alles zou al voor de aanval gereed zijn.
Deze actie (vaak betiteld als "Handstreich", overrompeling) beschrijven duitse documenten als volgt.

"Nur ein Zug der Panzerjäger-Abteilung unter Leutnant von Bonin, dem später noch ein Radfahrzug nachgeschickt wird, geht auf das Fort Pannerden von rückwärts vor. Das stark ausgebaute und mit schwerer Artillerie bestückte Fort hat bisher seinen Widerstand noch nicht aufgegeben, obwohl die deutschen Truppen schon in seinen Rücken stehen. [..]
Durch Vortäuse eines bevorstehenden Angriffs überlegener Kräfte mit Unterstützung von Sturzkampfflugzeugen gelingt es Leutnant von Bonin auf dem Verhandlungswege den Kommandanten zur Übergabe des Forts zu zwingen."

Deze woorden zijn weer van Hptm Rechlin, de Ic van 207.ID. Hij maakte bij zijn verslag het volgende schetsje dat ook het grote verband binnen de divisie laat zien.

Bron: Nederlands Instituut voor Militaire Historie. Coll 401 Inv Nr 1309
De dreiging met pantsers en Stukas was waarschijnlijk behoorlijk overdreven. Tijdens de onderhandelingen cirkelden er wel weer (dezelfde ?) zes vliegtuigen boven het fort die in de ochtend duikvluchten hadden uitgevoerd en gemitrailleerd. Behalve de verkenningsvoertuigen die gemeld werden in Nederlandse gevechtsverslagen waren er geen pantsers. Geschut, vooral Pak, wel.
De commandant van Fort Westervoort, Kapt Westerveld, nam de bedreiging zeer serieus. Tegenover de overmacht die er inderdaad was en waarover ook geloofwaardige berichten waren binnengekomen was verdediging van het fort zinloos. De Nederlandse troepen waren teruggetrokken op de linie Ochten - De Spees. De inundaties waren gesteld, het fort had aanvoer van zwaar materiaal voor brugslag bij Arnhem twee dagen uitgesteld. Met die resultaten had het zijn functie in ruime mate en met eer vervuld. Er werd daarom besloten op de eis tot overgave in te gaan.

De groep Brückner trok hierna op naar de hoofdverdedingslijn in de Betuwe. Het zou nog twee volle dagen duren voor ook het volgende doel, de val van die linie, bereikt was.

Het verdere verloop van de opmars in de Betuwe wordt uitgebreid beschreven in het gevechtsbericht van II./IR 374. De Groep Brückner kreeg namelijk op 12.5.40 verdere versterking in de vorm van een infanteriebataljon (het al genoemde II./IR 374) en een batterij lichte artillerie, 10,5 cm le FH 16 van 5./AR 207. Deze werd moeizaam (met militaire veren in tien uur) bij Arnhem over de Rijn gezet.
Interessant is het gevechtsbericht vooral om de regels die beschrijven hoe een aanval volgens het boekje zou moeten verlopen.

"So muss ein Angriff unter schwierigsten Umständen gegen alle bisherige Ausbildungsgrundsätze angesetzt und durchgeführt werden, gegen die Regeln, die genaue Erkundung jeder einzelnen ständigen Kampfanlage, sogar der Schussrichtung der einzelnen Scharten verlangen, die überlegene und stärkste Artillerieunterstützung erfordern."

Het ging in de Betuwe en bij Wageningen, noodgedwongen, toch heel anders.





woensdag 18 april 2018

3.5 Artillerie

Militaire vuistregel is, dat een aanvaller over een veelvoudige overmacht moet beschikken om kans op succes te hebben. Die overmacht was er infanteristisch wel, voor wat betreft personeel en uitrusting. Artilleristisch gezien niet.

Op het eerste gezicht was er voldoende, maar niet al te ruim, artillerie meegegeven aan SSDF. Het was gebruikelijk, dat bij een regiment infanterie ongeveer twee afdelingen artillerie ingedeeld werden. Eén voor wat heette directe steun, één voor bijzondere opdrachten. SSDF had in de ochtend van 11.05.40 twee afdelingen lichte en twee batterijen zware artillerie onder haar bevelen. Die hadden bij elkaar een formidabele vuurkracht.


In deze tabel is in de laatste kolom "N.v.t." gezet. In de eerste plaats omdat de voor dit geschut meegevoerde pantsergranaten vooral bedoeld waren voor bestrijding van pantservoertuigen op korte afstand, tot 1.500 m. Verder ook, omdat het in andere gevallen meestal op grote afstand bleef, waarbij zelfs de pantserprojectielen weinig doorslagvermogen meer hadden.
Een standaardwerk over de Duitse artillerie (Hogg, "German Artillery of World War Two", pag. 46) geeft voor de 10,5 cm le FH 18 als cijfers voor het doorslagvermogen op stalen bepantsering voor een verbeterde pantsergranaat (10 cm Pzgr rot, fuzed B Z f, van 15,71 kg):

67 mm op afstand    500 m
62 mm op afstand 1.000 m
59 mm op afstand 1.500 m

Hierbij moet rekening gehouden worden met het feit dat bij grotere afstanden de trefkans kleiner wordt. Bovendien neemt, als alles verder hetzelfde blijft, de trefhoek toe en daarmee wordt de kans op afschampen groter. Bij grotere afstand en/of trefhoek wordt ook de horizontaal gemeten eindsnelheid en daarmee het doorslagvermogen geringer.

Op papier waren de toegewezen 32 vuurmonden goed in staat de verwachte hoofdtaken uit te voeren.
Hoofdtaak voor de twee afdelingen voor directe steun was het tenminste tijdelijk uitschakelen van de vijandelijke zware wapens in het gevechtsgebied. Dat kon gebeuren door waarnemingsposten te hinderen (blenden), de bediening van de zware wapens in dekking te dwingen (niederhalten), of door vijandelijk personeel en/of hun zware wapens uit te schakelen en/of hun dekkingen te vernielen (niederkämpfen).
Hoofdtaak voor de twee batterijen voor bijzondere opdrachten was het afgeven van storende en verontrustende vuren en het aanvullen van de vuurkracht van het infanteriegeschut voor het bestrijden van de vijandelijke zware wapens. Storende vuren zijn onregelmatig en verrassend afgegeven vuren om de aanvoer van vijandelijke versterkingen en voorraden te beperken, of op zijn minst te hinderen. Verontrustende vuren worden op dezelfde manier afgegeven om de bedieningen van zware wapens in hun uitvoering te beperken. Overtreffende trap is ook hierbij het vernielingsvuur (niederkämpfen), gericht op uitschakeling van vijandelijk personeel en/of wapens en/of dekkingen.

Een goede uitoefening van die verwachte taken was in de gegeven omstandigheden uiterst moeilijk.
Eerste complicatie was, dat de gevechtsverhoudingen flink scheef waren.
Voor de infanterie was er wel een duidelijk Duits overwicht. Er werden drie aanvallende bataljons in het veld gebracht tegenover de drie (kleinere) compagnieën daar. De uitrusting en bewapening van SSDF was ook op veel punten superieur. Zoals met de Tarnjacken en snelvurende pistoolmitrailleurs, de grotere aantallen modern infanteriegeschut, de betere transport- en communicatiemiddelen. De vraag is alleen of je wel zo kunt rekenen. 
Voor de artillerie lagen de verhoudingen (die dag) andersom. Aan Nederlandse zijde waren voor dit gevechtsgebied 60 stukken geschut beschikbaar, aan Duitse zijde net iets meer dan de helft daarvan.

Tweede complicatie was, dat de afdeling 10,5 cm le FH 16 niet meteen ingezet kon worden. 
III./AR 207 stond in de ochtend van 11.5.40 nog bij Bennekom. Van daaruit was het moeilijk III./SSDF (het bataljon waaraan deze afdeling gekoppeld werd) effectief te steunen bij de strijd in het voorpostengebied zuid van de Rijksstraatweg. De afdeling moest daarvoor verplaatst worden naar stellingen meer naar het zuiden om ook vuur in de diepte te kunnen geven. 
Ze kwam te staan op de Wageningse Berg bij de kruising Rijksstraatweg - Diedenweg. Laat in de middag was de afdeling daar gereed om te vuren. 
De twee andere eenheden, II./AR SS met de 12 stukken 10,5 cm le FH 18, en 10./ en 11./AR 256 met de 8 stukken 15,0 cm s FH 18, bleven in Renkum. Het zware geschut in stellingen noord van de Rijksstraatweg, de lichte vuurmonden in stellingen zuid daarvan.

Derde complicatie was, dat het onder de bevelen van SSDF gesteld geschut door verschillende oorzaken niet in staat was om hun voornaamste taken (zie boven) effectief uit te voeren. Daarvoor ontbrak de goede munitie, was de afstand tot de voornaamste doelen te groot, en bleek goede waarneming voor het leiden van de vuren vaak bijzonder lastig, zo niet onmogelijk.
Het bewijsmateriaal voor deze stelling is niet overvloedig, maar voldoende en overtuigend genoeg.

Bekend is, dat een afdeling artillerie in het Duitsland van 1940 vooral brisantgranaten ter beschikking had. Speciale munitie (rook, pantser-, en betongranaten) werd maar mondjesmaat aangemaakt en uitgegeven. Standaardmunitie was evenmin ruim voorhanden. De oudere typen geschut gebruikten daarom eerst de voorraden uit de eerste wereldoorlog op. Zelfs kartetsen.
Engelman en Scheibert vermelden in hun handboek ("Deutsche Artillerie 1934 - 1945", pag. 61) dat een bespannen eenheid artillerie per vuurmond 4 pantser- en 2 rookgranaten meevoerde. In totaal was tot op het niveau van de divisie een basishoeveelheid van 900 schoten per batterij voorhanden.
Van SSDF zijn uit opgespoorde documenten nog wat nadere gegevens beschikbaar. In een munitieschip lag voor belading van de lichte artilleriekolonnes van de regimenten SSDF en SLAH een voorraad munitie opgeslagen van 1.050 granaten per AR. Hiervan 156 pantser- en 72 rook-, de rest (822) brisantgranaten. Dit geeft de volgende procentuele verdeling van de munitie:

Bron: Nederlands Instituut voor Militaire Historie. Coll 410, Inv Nr 75079

De afstanden waren vanuit de gekozen opstellingen vooral te groot om harde doelen te vernielen, of een redelijke kans te hebben de opgegeven doelen te treffen zonder de eigen troepen daarbij in gevaar te brengen. Dat gold in het bijzonder voor de opstellingen in Renkum. De afstand van de stellingen in Renkum tot het midden van het voorpostengebied was 6,5 km, tot de stoplijn op de Grebbeberg 9,2 km, tot het viaduct in Rhenen 10,2 km. De afstand van de opstelling bij de kruising van de Rijksstraatweg met de Diedenweg naar het midden van het voorpostengebied was ongeveer 4,0 km.
Voordeel voor de twee batterijen zwaar geschut van IV./AR 256 was op 11.5.40 nog wel dat zij weinig kans hadden eigen personeel of materieel te treffen. Tenminste niet bij het uitvoeren van opdrachten tot het afgeven van storende en verontrustende, wel voor vernielende, vuren.

Vernielingsvuur had geen kans van slagen (behalve met toevalstreffers en overmatig munitiegebruik), omdat nauwkeurige regeling van het vuur niet mogelijk was. Nauwkeurige regeling van het vuur was nodig om de projectielen met voldoende zekerheid op het doel te brengen (en houden) en de eigen troepen niet in gevaar te brengen. Dat laatste was voor doelen op grote afstand niet zo'n probleem, want daar waren nog geen Duitse aanvalsgroepen. In het voorpostengebied wel, daar lagen de eigen mensen te dichtbij, zelfs vaak al naast en achter de hardnekkigste weerstandshaarden. Hptm Rechlin (de inlichtingenofficier van 207.ID) wijst hierop in zijn verslag:

"Die Feuerleitung für die Artillerie ist mit Erdbeobachtung so gut wie ausgeschlossen. Die vorgeschobenen Artillerie-Beobachter sind bei den vordersten Infanteristen. Trotz vorsichtigsten Einschiessens von rückwärts ist oft eine Unterstützung auf eine Kampfanlage nicht möglich. Die Gefährdung der eigenen Infanterie, die schon dicht vor dem Ziel liegt, lässt eine Bekämpfung nicht mehr zu."

In de Duitse stukken staat verder opgetekend dat III./SSDF rond de middag behoefte aan extra vuursteun had. Die wordt dan aan IV./AR 256 gevraagd. Deze afdeling tekende hierover op:

"Bitte an Abteilung, den Angriff des III.Btl. durch Feuer auf Grebbeberg und Befestigungen nördlich der Strasse Wageningen - Renkum zu unterstützen. [..]
Die Abteilung nimmt den Grebbeberg, Bunker an der Schleuse, und die Befestigungen an der Strasse Wageningen - Rhenen unter Feuer."

Zeer waarschijnlijk betekent dit, dat Ostubaf Wäckerle (mede omdat III./AR 207 nog niet aangekomen was ?) om hulp vroeg van het dan zwaarst beschikbare geschut bij het onderdrukken van hinderlijk vuur vanaf de Grebbeberg en vanuit het noordelijk deel van het voorpostengebied.
Even later melden Duitse verkenningsvliegtuigen inslagen van eigen artillerie op de Grebbeberg, maar ze kunnen geen vijandelijke artillerie ontdekken.
Ruim twee uur daarna vraagt het SS-regiment volgens de KTB's dringend om vuurleiding door artilleriewaarnemers in vliegtuigen. Of hij die kreeg, is onduidelijk. Het hielp in elk geval weinig. In zijn Tätigkeitsbericht merkt de inlichtingenofficier van X.AK hierover op:

"Luftaufklärung kann trotz fleissigem Fliegens keinerlei bemerkenswerte Ergebnisse bringen."

De vuursteun van het door de divisie toegezegde III./AR 207 kwam pas laat in de middag. Het vuur van deze en andere artillerie-afdelingen was alleen al door gebrekkige waarnemingsmogelijkheden minder effectief.  Geen wonder dat SSDF deze episode beschrijft met de verzuchting:

"Nach wievor liegt die Hauptlast bei den angreifenden Kompanien".



maandag 16 april 2018

3.4 Vuurkracht

Op papier beschikte SSDF met de eigen en toegewezen artillerie over een indrukwekkende vuurkracht. Zeker tegenover de in open loopgraven en scherfvrije onderkomens ondergebrachte Nederlandse troepen [Het woord "scherfvrij" geeft hierbij aan dat dit type opstellingen niet bestand was tegen voltreffers van geschut van de kalibers die men hier verwachtte (tot 15,0 cm), maar wel voldoende dekking gaf tegen de scherfwerking van brisantgranaten]. Aangenomen werd daarom van Duitse zijde dat de veldstellingen in het voorpostengebied snel zouden zijn op te rollen. Dat bleek een illusie.

Oorzaken van wat waarschijnlijk als eigen falen van het nog jonge SSDF gevoeld werd, waren:

1. De eigen en toegewezen artillerie was maar een klein deel van de beschikbare vuurkracht van de divisie en stond te ver weg. Dit punt wordt in de volgende paragraaf uitgewerkt.
2. In hoofdzaak moest de vuursteun komen van het eigen meegevoerd infanteriegeschut. Ook dat bleef in de beginfase op te grote afstand om opstellingen te kunnen vernielen. Het hinderlijk felle tegenvuur kon daarmee ook niet definitief worden onderdrukt. Wel werden (waarschijnlijk met Pak van korte afstand) al snel enkele voorste vuurorganen uitgeschakeld.
3. In de diepte kon dit vuur weinig treffers plaatsen. Lang niet alle opstellingen waren verkend. De meeste opstellingen lagen goed verborgen. Ze waren van grotere afstand niet zichtbaar vanaf de grond of uit de lucht. Omdat eigen troepen al vaak dichtbij de vijandelijke stellingen lagen, was hierop ook geen vuur meer uit te brengen geleid door vooruitgeschoven waarnemers of vliegtuigen voor artilleriewaarneming.

Aan eigen geschut had SSDF minstens 69 stukken mee, met de volgende karakteristieken:

Volgens gegevens van het OKH (zie par. 1.9) was het bij 207.ID beschikbaar geschut niet in staat tot het vernielen (of tenminste definitief uitschakelen) van kazematten. Dat wordt door deze tabel bevestigd. Meteen is dat duidelijk voor de pantsergranaten van de 2,0 cm Kwk van de Panzerspähwagen en de 3,7 Pak in het geval van de gietstalen koepels (10 cm nikkelstaal, voor een groot deel zelfs nog gevat in gewapend beton van minstens 80 cm dikte) van de G-kazematten.
Met het overige geschut en op andere soorten doelen zal vooral scherfwerking zijn verkregen. Dat heeft zelfs niet altijd personeel in open opstellingen tot dekking gedwongen. Er werd (zoals latere inspecties aangeven) zeker ook geen structurele schade aan de opstellingen in kazemat toegebracht.

Artilleristisch gezien is dit laatste wel begrijpelijk.
De trefkans van een doel hangt (behalve van de kwaliteit van geschut, bediening, en waarneming) vooral af van de afstand tot en de grootte van het doel. Bij grotere afstand wordt de spreiding van de projectielen groter, daardoor de trefkans kleiner. Een groter doel is meestal beter zichtbaar en biedt door de grotere omvang meer kans dat ook te raken. Voorwaarde is dan wel, dat waarneming op het doel mogelijk is en dat de waarnemer het vuur nauwkeurig kan regelen (op doel kan brengen en houden). Aan die basisvoorwaarde werd bij SSDF op 11.5.40 niet voldaan.
Een brisantgranaat zal bij inslag in een hard doel meestal samengedrukt worden en verpulveren, daarbij alleen oppervlakkige schade en scherven veroorzaken. Een pantsergranaat kan (als die van niet te grote afstand wordt afgeschoten en voldoende trefsnelheid en projectielgewicht heeft, en niet afschampt bij een te grote invalshoek) een hard doel doorboren en door de scherfwerking daarna de bediening van bijvoorbeeld een mitrailleur of kanon buiten werking stellen. Waarschijnlijk werden bij de aanval door SSDF alleen brisantgranaten gebruikt, misschien ook wel pantsermunitie nog uit de kanonnen van de pantserverkenningsvoertuigen en uit machinegeweren.

Volgens de Nederlandse gevechtsverslagen bleken (zelfs de gedeeltelijk nog niet voltooide en van volledige dekkingen met zand en aarde voorziene) veldversterkingen voldoende bescherming te geven tegen scherfwerking en werden weinig of geen voltreffers geboekt op deze of andere soorten opstellingen.
Het kleine aantal voltreffers is, gezien de grote afstanden waarop het meegevoerd infanteriegeschut op 11.5.40 stond, ook zeer aannemelijk. Het volgend kaartje laat zien dat dit vooral achter de Binnenhaven en de Pabstendam, in het verlengde daarvan in de uiterwaarden, stond. Over het algemeen minstens 1 km van de eerste doelen.
Pas toen een groot deel van het voorpostengebied stevig in Duitse handen was kon het geschut (nog achter de dekking van voorliggende fruitboomgaarden) vooruit worden gebracht. Dat is het geval geweest bij de positie hieronder ingetekend in De Haar, bij de M van Mennonietenbuurt.

Bron: Eigen bewerking van Topgrafische kaart 1939 (Bonneprojectie), Archief Houdret.

De aangegeven posities zijn van noord naar zuid:

Haagsteeg
Bij de Haarweg (laat in de middag)
Lawickse Allee
Tegenover drukkerij Vada
Kruising Rijksstraatweg - Wageningse Afweg, Graansilo, Boerencoöperatie
Kop van de Rijnhaven, Woonwagenpark
Ca. 300 m zuid van het Gemeentelijk Slachthuis, Pabstendam



donderdag 12 april 2018

3.3 Terrein en tactiek

De Grebbelinie was, ook naar het oordeel van Duitse officieren die het gebied hadden doorkruist, een systeem van diep uitgebouwde stellingen. Die werden bij Wageningen beschermd door maar een gedeeltelijke inundatie, een driedubbele prikkeldraadversperring, en een tankgracht.
Het voorpostengebied besloeg een terrein van circa 6 km2 en werd verdedigd door twee compagnieen van 8 RI (niet meegerekend de eenheden opgesteld in het Hoornwerk en de Griftdijk en de twee stukken Pag bij de Grebbesluis) versterkt met een sectie van 19 RI, de mitrailleurcompagnie van 8 RI, en de vier stukken van de 8e batterij Zes Veld. Ander geschut was hier verder niet aanwezig.
De Nederlandse versterkingen maakten nog niet veel indruk op de verkennende officieren, al zagen zij wel complicaties:

"Trotzdem ist der Angriff auf die Grebbe-Linie nicht einfach. Er wird erschwert durch die Unmöglichkeit, die Infanterie durch beobachtes Artillerie-Feuer zu Unterstützen, durch die Schwierigkeiten Begleitwaffen durch das angesumpfte Gelände mitzuführen und durch die Unübersichtlichkeit der Grebbe-Linie, welche Erkundung und Orientierung während des Angriffs erschwert."

De Grebbeberg werd als beste aanvalspunt gezien. Wegname van deze beheersende positie zou de hele linie doen vallen. Ook waren de opstellings- en waarnemingsmogelijkheden voor de artillerie hier het gunstigst. Bovendien ontbrak in een gebied van 2 - 3 km breedte de voorliggende inundatie.
De divisietop koos er (daarom ?) voorlopig ook voor om de aanval niet op Ede, maar op Wageningen te concentreren en zette daarvoor heel het versterkt SSDF in.

Het volgend kaartje geeft de inrichting van het terrein weer. Tegelijk, hoe de aanval hier volgens de nederlandse bronnen verliep.
Bron: Ministerie van Oorlog, "De strijd op Nederlands grondgebied", Deel III/3, Schets Nr C3.
De hoofdaanval werd rond 8.00 uur ingezet. Door I./SSDF onder bevel van Stubaf Müller noord van de straatweg, door III./SSDF onder bevel van Ostubaf Wäckerle zuid van de straatweg.

Vooraf zullen (volgens standaardroutine) verkennende schermutselingen hebben plaatsgevonden om opstellingen en schietrichtingen van de vijandelijke zware wapens vast te stellen en zo mogelijk al uit te schakelen. Vroeg in de ochtend (rond het aanvalstijdstip) lukte dat voor de positie van een zware mitrailleur in cementfabriek "De Hoop" (rechtsonder op het kaartje) en het stuk Zes Veld bij "Rijnzicht" (even daarboven). Vervolgens gebeurde er in het gebied van III./SSDF niet veel.
Vermoedelijk wachtte Wäckerle tot aankomst van de bespannen afdeling le FH 16 (III./AR 207) die zijn bataljon zou ondersteunen. Deze afdeling moest vanuit Bennekom aangetrokken worden en kwam pas laat in de middag oost van Wageningen in stelling.
Wäckerle moest het dus grotendeels zonder directe vuursteun doen. De eigen afdeling licht geschut van SSDF (II./SS AR) werd ingezet voor directe steun noord van de straatweg, bij I./SSDF. Het als versterking toegevoegde zwaar geschut van IV./AR 256 (10. en 11./AR 256) werd vooral gebruikt voor artilleriebestrijding en het afgeven van storende vuren.

Nu was directe steun van de artillerie in dit gebied toch al moeilijk. In "Division Das Reich" van Otto Weidinger werd opgetekend (pag. 43):

"Hecken und Baumreihen machen den Gegner fast unsichtbar. Die vorgeschobenen Beobachter der eigenen Artillerie, mit den Infanteristen vorgehend, können keine wirksame Hilfe leisten."

In het gebied noord van de straatweg werden er door het bataljon van Müller in de loop van de ochtend al wel enkele stellingen opgerold.
De hoofdaanval begon hier op de twee hoekpunten, noord bij het Binnenveld, zuid bij de straatweg. De eerste actie kon worden doorgezet, de tweede liep onder heftig Nederlands vuur vast en moest na gevoelige verliezen worden afgebroken.  In een vermoedelijk verdwaald fragment op hetzelfde blad van het boek van Weidinger (die tekst komt uit KTB 3./ en 6./SSDF) worden de resultaten van 3./SSDF (de derde compagnie van het eerste bataljon SSDF) die ochtend samengevat in de woorden:

"Der Bunkerstand 45 kann zwar von der 3./DF verhältnismässig rasch niedergerungen werden, aber die Kampfstände 41, 42, 44 und 49 wehren sich heftig. Als auch der Kampfstand 43 ausgeschaltet wird, zählt die Kompanie bereits 350 Gefangene."

De genoemde nummers verwijzen waarschijnlijk naar een Duitse stafkaart met opdruk (eigen bewerking, in blauw onderstreept de nummers van de in het begin van de dag veroverde posten noord van de straatweg, in rood onderstreept de posten die daarna nog veel moeite gaven):

Bron: Kaartmateriaal www.grebbeberg.nl
Er zijn opvallend weinig posities zuid van de straatweg ingetekend. Die waren blijkbaar niet bekend. Onzekerheid over ligging en schietrichting van de veldversterkingen daar kan een tweede verklaring zijn waarom Wäckerle tot de middag wachtte met het doorzetten van de aanval in zijn sector.

Nog met veel moeite wordt in de loop van de dag stelling na stelling opgerold. Meestal vanuit de flank of rug. Weidinger schetst dit verloop in hetzelfde boek als volgt (pag. 43, 44):

"Es ist ein Durchfressen durch ein Stellungssystem von 2 Kilometer Tiefe gegen  eine sich tapfer wehrende Gegner. Auch eine weitere, bei der Division beantragte und rasch [?] zugeführte Artillerie-Abteilung der 207.ID, die in den späten Nachmittagsstunden ihr Feuer eröffnen kann, bringt den Grenadieren keine wesentliche Entlastung. Nach wie vor liegt die Hauptlast bei den angreifenden Kompanien. [..]
Gegen 19.00 Uhr meldet Ostubaf. Wäckerle, dass sich das III./DF mit seinen vordersten Teilen bis auf 600 Meter an die eigentliche Grebbe-Line herangearbeitet hat. Das Bataillon hat Verbindung mit dem linken Flügel des I./DF."




woensdag 11 april 2018

3.2 Opdracht en uitvoering

Met gemengd gevoel trad SSDF in Renkum aan. De dagdoelen waren, tenminste in de ogen van de divisie, gehaald. Ze waren daar in het Divisionsbefehl Nr. 3 voor geprezen, maar niet eens als eerste, dat stak ongetwijfeld bij Stdf Keppler:

"De divisie heeft met de onder haar bevelen geplaatste eenheden vandaag een volledig succes behaald [..] De Groep Von Oesterreich bevindt zich in de aanval op Dieren - Ellekom. De Afd. Brückner heeft volgens de bevelen de omgeving van Angerloo, de Groep Neidholt de omgeving van Didam, bereikt. De Groep Keppler heeft de overgang van de IJssel bij Westervoort afgedwongen en met III./SS Arnhem genomen. AS [RAS 207] heeft zich noordwest van Pannerden de overgang over het Pannerdens Kanaal bevochten."

Laat in de middag van de vorige dag was dat bevel ontvangen met een nieuwe situatiebeoordeling als bijlage. Die ging er - onveranderd - van uit dat de in de Grebbelinie geplaatste divisies snel zouden terugtrekken op de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Van daaruit een krachtige verdediging zouden voeren, nog geholpen door de uit België opgetrokken geallieerde legereenheden.
Het opgegeven doel leek niet al te moeilijk:

"De SS Groep Keppler trekt na het gereed komen van de noodbrug bij Westervoort over de IJssel, stoot door in de richting van Wageningen, neemt de voorpostenstellingen van de Grebbelinie west van Wageningen, neemt afhankelijk van de situatie vannacht met een verrassende overval de Grebbelinie, of bereidt voor morgen vroeg een planmatige aanval daartegen voor."

Gehinderd door de huzaren tot west van Renkum zou van een verrassende overval niets komen. Dat was veel te riskant in het donker. Het werd dus een zo goed mogelijk voorbereide aanval. Het terrein van het voorpostengebied leek niet al te moeilijk. Dat was in de voorgaande maanden vanuit de lucht en vanaf de grond verkend, er waren daar alleen maar veldversterkingen. Op vooroorlogse luchtfoto's (nog zonder de later ingerichte stellingen) zag het er zó uit:

Bron: WUR Speciale collecties, Nr. 1717 en 1823
De onzekerheid knaagde waarschijnlijk toch nog wel op veel punten. Met vragen als: Waar zouden de huzaren zich nu genesteld hebben ? Zou Wageningen sterk verdedigd worden ? Waar lagen in het gebied van de voorposten precies alle verdedigende posities ? Hoe waren de vuursectoren  daar, van vooral de vijandelijke mitrailleurs en infanteriegeschut ? Waar stond al het hollandse geschut ? Zouden de bataljons van SSDF voldoende vuursteun kunnen krijgen ?

Keppler vroeg, wat het laatste betreft, bij de divisie om meer artillerie. Hij kreeg naast de afdeling 10,5 cm le FH van II./AR SS en de twee batterijen 15,0 cm s FH van 10./ en 11./AR 256 er nog een (bespannen) afdeling 10,5 cm le FH van III./AR 207 voor directe steun bij toegezegd.

Vanuit Renkum stuurde SSDF bij het aanbreken van de dag verkenners vooruit om vast te stellen of en waar er zich nog vijandelijke troepen in het voorterrein zouden bevinden. De ontvangen berichten waren gunstig, er was geen vijand aangetroffen. 
Vroeg in de ochtend begon het versterkte regiment aan de opmars. Volgens het KTB en andere beschrijvingen volledig ontplooid. Voorafgegaan door de Kradschützen van 15./SSDF, vermoedelijk versterkt met enkele secties zware mitrailleurs, infanterie- en pantserafweergeschut, en de vier pantservoertuigen. Achter deze verkennende voorhoede I./ en III./SSDF, gevolgd door het tweede bataljon.

Het KTB van SSDF stelt (opgelucht ?) vast dat de huzaren in de nacht verdwenen waren uit de stellingen in het bosgebied west van Renkum (op de Wageningse Berg). Het beschrijft dan een fictieve zware strijd bij de aanval op Wageningen, compleet met gevechten in de stad zelf. Fictief en zelfs tegen beter weten in, want SSDF meldde aan de divisie óók door dat Wageningen vrij van vijand en door de civiele bevolking ontruimd was aangetroffen.
Misschien kwam het verzonnen verhaal in het KTB terecht om aannemelijk te maken dat de aanval op de Grebbelinie niet  (zoals opgedragen) al in de ochtend van 11.5.40 kon beginnen.
Mogelijk waren de plannen niet op tijd gereed. In elk geval kostte de opmars en het hergroeperen, daarna het in handen krijgen van het voorpostengebied, nog bijna een hele dag.
De beloofde extra afdeling artillerie die in de plannen van Keppler voor steun aan III./SSDF bedoeld was, kwam niet op tijd beschikbaar. Deze bespannen afdeling moest uit Bennekom aangetrokken worden. Ze had de vorige dag (zoals uit een divisiebevel en een telefoonbericht blijkt) verkend tot de lijn Otterlo - Ede - Renkum en had in Bennekom overnacht.