zondag 22 april 2018

3.9 Kanttekeningen

De op de gevechtsverslagen gebaseerde boekwerken (onder andere "Mei 1940" geschreven onder redactie van H. Amersfoort en P. Kamphuis en "Grebbelinie 1940" van E.H. Brongers) geven nog voor een klein deel verouderde inzichten weer. Vooral voor het gebruik van de artillerie door de Duitse troepen. Er is te gemakkelijk meegegaan in de aangetroffen beschrijvingen. Die waren niet altijd even betrouwbaar en compleet. Van Duitse zijde werd vaak maar vaag vastgelegd wanneer, hoe, en vanuit welke stellingen de meegevoerde artillerie werd ingezet. Nu is veel meer daarover bekend.

Op 10.5.40 was er op het front bij Wageningen beslist nog geen artillerie beschikbaar. Hooguit bij de spitsen al wat 2,0 cm kanonnen van de gepantserde voertuigen, verder alleen infanteriegeschut. Het kostte tijd om de bespannen afdelingen (die achteraan ingedeeld waren) aan te trekken, vooral bij II./AR 207 en III./AR 311. De afdeling I./AR 207 bleef bij de groep Von Oesterreich (hoofdmacht IR 368) en werd ingezet op de aanvalsas Ede - Utrecht.
De afdeling II./AR 207, na rivierovergang in reserve gehouden bij Oosterbeek, moest al op 12.5 een batterij afstaan aan de groep Brückner in de Betuwe. De afdeling III./AR 311 werd die dag voor het eerst ingezet, II./AR 207 (min 5./AR 207) stond toen volgens de meldingen in Heelsum gereed.

Dit leidt tot de conclusie dat meldingen in de Nederlandse gevechtsrapporten van "zware artilleriebeschietingen" op de dag van 10.5.40 of al vroeg na middernacht verkeerd gelabeld zijn.
In het eerste geval zou het om neerkomende projectielfragmenten van eigen luchtdoelgeschut kunnen gaan. In het tweede geval komen het eerst de eigen storende vuren in aanmerking. Verder kan alleen vijandelijk infanteriegeschut, inclusief de kanonnen van de pantserwagens, de bron zijn geweest.

Tekenend is, dat Elt H.M. Koerselman in een verslag (NIMH 506/028) stelt dat zijn Pag-opstellingen in het begin met "knikkertjes" [uit mitrailleurs, lichte mortieren, of kanonnen van pantserwagens ?], later met zwaarder "7 cm" geschut [zware mortieren ?] onder vuur genomen werden.

De afdeling III./AR 207 werd het eerst als versterking voor de aan SSDF meegegeven artillerie aangetrokken. De afdeling II./AR SS en de batterijen 10./ en 11./AR 256 vuurden op 11.5.40 vanaf de vroege ochtend nog vanuit Renkum. 
Zoals de KTB's aangeven kwam er op 11.5.40 al wel versterking vanuit de divisie. Dat moet III./AR 207 zijn geweest. Die afdeling werd dan via Bennekom aangetrokken en kwam "laat in de middag" van 11.5.40 bij Wageningen in stelling. Die afdeling zal, vanwege de met de andere ingezette eenheden vergeleken kleinere dracht, het meest vooraan zijn gezet. In de op kaart C.5 ingetekende plaats, aan de kruising van Diedenweg met Rijksstraatweg.
Op 12.5.40 werd de vuurkracht verder versterkt met III./AR 311. Nieuwe eenheden artillerie worden die dag niet in de KTB's genoemd. De twee batterijen 21,0 cm Mörser 18 waren nog via Westervoort onderweg naar de Wageningse Berg. Daar stonden zij een dag later, in de vroege ochtend van 13.5.40, tot vuren gereed. Of ook de twee overgebleven batterijen van II./AR 207 nog zijn ingezet bij Wageningen blijft onduidelijk.

Een en ander verklaart, waarom in verschillende gevechtsverslagen aangegeven wordt dat het Duitse artillerievuur van dag tot dag sterker en zwaarder werd. Dat kwam trouwens ook omdat het beschikbare geschut naarmate de strijd vorderde verder naar voren werd gehaald. Op 12.5.40 kwam daardoor voor het eerst het verst naar achteren geplaatst Nederlands geschut, de 10 Velds van de afdeling I-12 RA,  onder Duits artillerievuur.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten