woensdag 28 februari 2018

1.8 Resultaat

207.ID, hierbinnen vooral SSDF, haalden bijna alle opgegeven doelen op 14.5.40, toen Utrecht werd bereikt. Bijna, want er moest wel overgeschakeld worden op plan B. Het kostte ook wat meer tijd dan, voor het slechtste geval, bij de voorbereidingen werd ingeschat. Vier, in plaats van drie dagen, om Utrecht te bereiken. Daarbij moesten eerst nog twee linies worden doorbroken, aan de IJssel en aan de Grebbe. Het Nederlands verdedigingsstelsel was als volgt opgebouwd:

Bron: Niels Bosboom - Eigen werk, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=508455
Naar omvang en bewapening van een divisie die in de Grebbelinie stond, was het met SSDF versterkt 207.ID in het voordeel. Een gewone Nederlandse divisie had een omvang van ongeveer 12.500 man en minder, ook minder nieuwe, wapens volgens de (vrij accurate) informatie die was verzameld. Die wordt samengevat op het volgend blad.

Bron: Nederlands Instituut voor Militaire Historie. Collectie 410, Inv nr 75081
Bij de gegevens in dit document werden, in voetnoten, de volgende aantekeningen geplaatst

Bron: Nederlands Instituut voor Militaire Historie. Collectie 410, Inv nr 75081
Het doorbreken van de Grebbelinie bleek moeilijker dan verwacht. Het terrein was onoverzichtelijk, en de divisie kon daar niet haar volle kracht ontplooien. In het voorterrein van de Grebbesluis werden de aanvalsgroepen in een fuik gedrongen. Dat gebied lag onder sterk flankerend vuur vanuit opstellingen aan de Grift en in de linie Ochten - De Spees.

Bron: www.grebbeberg.nl, kaartmateriaal
Oorzaak was verder, dat de verdediging daar sterk in de diepte was uitgebouwd, en het meegevoerd geschut niet in staat was de kazematten in de Grebbelinie te vernielen. Waarschijnlijk werd de sterkte van het beton en staal in die linie toch wat onderschat. De kazematten daar waren erop berekend langdurig vuur van 12,0 cm - en enkele treffers van 15,0 cm geschut te kunnen doorstaan.

Dat het lastig was om met de standaard meegevoerde wapens bunkers te vernielen, was al bekend uit de veldtocht naar Polen. Die ervaringen waren door het OKH verspreid in een stuk "Waffenwirkung gegen Befestigungsanlagen". Een afschrift daarvan ontving SSDF op 9.1.40. Er werd bij de opmars naar de Grebbeberg, en in de rest van de Westfeldzug, niet voldoende naar gehandeld. Dat is in een tweede document van het OKH met datum 20.11.40 de conclusie. Het besprak de "Taktische Erfahrungen im Westfeldzug."

zondag 25 februari 2018

1.7 Voorbereiding

Het versterkt 207.ID bestond uit sterk verschillende grootste eenheden. De divisie zelf was opgericht als landweereenheid, gevormd met reservisten uit de oostelijke zeeprovincies (Pommern). Ze was nog bijna niet gemotoriseerd, en had ook een al wat verouderde bewapening. SSDF was opgericht in Oostenrijk (de Ostmark). Dit regiment had vooral jonge vrijwilligers, met veel gloednieuw materiaal. Het had alleen nog geen gevechtservaring, 207.ID wel.

Het OKH gaf speciaal voor de opmars over Nederlands grondgebied een richtlijn uit, "Richtlinien für Vormarsch und Kampf im "Kustenvorland der Nordsee"". Een niet met naam bekende officier van II./SS AR die dit stuk bestudeerde heeft hier flink in onderstreept, en hier en daar een opmerking bijgeschreven. Zo plaatste hij een uitroepteken bij een passage waarin aanbevolen werd de artillerie zover mogelijk vooraan te zetten in de kolonnes, omdat naar voren halen later door de smalle wegen in Nederland meestal niet mogelijk was. Bij de passage dat voor het bestrijden van versterkingen (kazematten) artillerie geleidelijk aan naar voren gehaald moest worden tekende hij aan, dat daar dan ook op geoefend moest worden.

Het "voorland" en de dislocatie van militaire eenheden en versterkingen werd in de voorbereidingsfase zo goed mogelijk verkend. Resultaat was onder meer de volgende kaart van het gebied bij de Grebbeberg.
Bron: Kaartmateriaal www.grebbeberg.nl
Niet alles was perfect verkend en ingetekend. Aan de opbouw en versterking van de Grebbelinie was in de tijd na mobilisatie van het Nederlandse leger (na 28.8.39) ook nog hard gewerkt.

In de maanden na de veldtocht naar Polen werd bij 207.ID en SSDF op verschillende punten extra geoefend. De eenheden werden ook, wat mankracht en bewapening betreft, op sterkte gebracht.
Pioniers oefenden vooral op brugslag en het opruimen van versperringen. Zij kregen daarnaast een specifieke stoottroeptraining, in het omgaan met explosieven en een vlammenwerper. Ook werd nog speciaal geoefend op het opereren in door wateren doorsneden gebied. Fritz Kopp, ingedeeld bij 1./Pi SS, vertelde daarover in zijn dagboek. Hij kwam uit Solingen en had als vrijwilliger dienst genomen.
Artilleristen leerden optreden in grotere verbanden. In het voorjaar werd voor II./SS AR een speciale oefening gehouden voor de verbindingen met de infanterie. Dat gebeurde in Münsterland, in het gebied noord van Seppenrade en Lüdinghausen. Hieraan deden, naast II./SS AR, (delen van) twee infanteriedivisies mee.

In de militaire documenten (KTB's en bijlagen) van de divisie komt een verslag voor van een bespreking met Gen.Oberst F. von Bock, hoogste commandant van Legergroep B. Hierin wordt onder meer verteld dat in bataljonsverband geoefend was en ook in het onder aanvoering van pioniers roeien met Floszsäcken.
In hetzelfde document valt te lezen dat hij aanraadt om de artillerie zover mogelijk vooraan te zetten voor het bestrijden van [vuur uit] kazematten, "mit gezieltem Einzelschuss, da von weitem gut sichtbare Ziele" (met beschieting in enkelschots puntvuur, omdat die doelen van ver goed zichtbaar waren).
Ook blijkt nog uit hetzelfde document, dat gevraagd werd om mogelijke inzet van Stukas, in het bijzonder voor steun bij de aanval op Fort Westervoort, en meer Flak voor X.AK. Gen.Oberst Von Bock gaf de vragers niet veel kans.

Vlak na de oorlog werd het verloop van de strijd voor het versterkt 207.ID als volgt in beeld gebracht:

Bron: Nederlands Instituut voor Militaire Historie. Collectie 409, Inv nr 550/018.
Deze schets werd gemaakt in 1947, naar de al bekende gegevens uit Duitse militaire archieven (vooral KTB's met bijlagen van X.AK en 207.ID). Hierin is toen ook mondelinge informatie uit de eerste hand verwerkt, verkregen van General der Waffen-SS Georg Keppler.
Het kaartje geeft de ontwikkelingen in de sector van 207.ID dan ook vrij accuraat weer. Alleen is niet ingetekend wat er tussen Nederrijn en Waal, in de Betuwe, gebeurde. Daar werd Radfahr Aufklärungs Schwadron 207 ingezet, de verkenningsgroep van de divisie. Deze werd de tweede gevechtsdag uitgebreid met Panzerjäger Bataillon 207 (min een sectie die Korpsreserve was) tot een nieuwe Gruppe Brückner. Weer een dag later werd deze eenheid verder versterkt met een bataljon infanterie (II./374.IR) en vier stukken 10,5 cm le FH 16 (5./AR 207).



donderdag 22 februari 2018

1.6 Geschuttypen

Hoeveel en welke typen geschut in de opmars aan 207.ID en SSDF werden meegegeven is met grote zekerheid bekend. Foto's, en documenten uit de militaire archieven, geven daar in de meeste gevallen nu duidelijke en geloofwaardige antwoorden op.

In aanvulling op de hier al eerder geplaatste foto's zijn er nog vier heel interessant. Dat zijn de volgende. Ze komen uit de archieven van www.grebbeberg.nl en www.westervoort1940.nl. De onderschriften spreken verder voor zich.

Een 10,5 cm le FH 16, mogelijk van III./AR 207, schiet in of geeft ondersteunend vuur af bij Wageningen
Een 10,5 cm le FH 18 van II./SS AR in actie in Wageningen
Overgang met handkracht en lier van een 15,0 cm s FH 18 van IV./AR 256 over de pontonbrug bij Westervoort
Doortocht van een colonne 21,0 cm Mörser 18 van s Art Abt 735, vermoedelijk in de omgeving van Ede
Militaire archieven en andere schriftelijke bronnen leveren ook nog altijd wel wat nieuwe informatie op. Bijvoorbeeld over indeling en effectiviteit van Eisenbahnartillerie, Pak, en Flak.

Op een emplacement bij Elten stond in de ochtend van 10.5.40 een stuk spoorweggeschut gereed om te vuren. Dat was van de batterij (één stuk) E.Battr.674, kanon type 24,0 cm SK L/40 (Theodor). Het was volgens de bevelen bestemd om zo nodig op een zwaartepunt van de aanval een doorbraak te forceren. Dat punt was deze dag, voor dit geschut, Arnhem. Lonend doel daar was eigenlijk alleen het Fort Westervoort. Waarschijnlijk hoefde het toen niet in actie te komen omdat de rivierovergang met andere middelen werd bevochten. Het stuk is later nog wel met onbekend resultaat in België en Frankrijk ingezet.

Bij 207.ID en SSDF was de normale hoeveelheid pantserafweergeschut aanwezig. Het was bedoeld voor pantserafweer en voor nabijbestrijding van versterkte posities (kazematten).
In het verloop van WOII bleek het standaard type, 3,7 cm Pak 36, niet in staat het pantser van middelzware tot zware tanks te doorboren. Het kreeg daarom de bijnaam van "Heeresanklopfgerät". Erg effectief bleek dit wapen ook niet in de tweede toepassing. Om een kazemat te kunnen vernielen, of schietgattreffers te krijgen, moest men zich ver in de gevarenzone wagen. Een Pak-eenheid bleef in de regel uit zelfbehoud toch wel op veilige afstand. Maar daar waren trefkans en doorslagvermogen te klein om de hollandse kazematten uit te schakelen. Bij de Grebbeberg vertoonden die na de strijd dan ook maar weinig en dan nog zeer oppervlakkige schade.

De versterkte divisie kreeg maar weinig luchtafweergeschut (Flak) mee. Dan vooral nog om de bruggen bij Arnhem te beschermen. Tot aan overgang van de Rijn was "Flakgruppe Niederstrasser" ingedeeld. Die bestond uit één enkel stuk 8,8 cm, en een peloton van vier stukken 2,0 cm Flak.
Op 12.5.40 werd voor de divisie zelf een batterij 8,8 cm Flak (3-II./Flak 241) vrij gemaakt. Verder werd toen voor SSDF een peloton 2,0 cm Flak op afroep beschikbaar gesteld. Die versterkingen zullen wel snel opgevraagd en aangetrokken zijn. Hollandse vliegers beoordeelden de luchtafweer op 12.5 en 13.5 bij Wageningen in elk geval als "hevig".

1.5 SS-Standarte "Der Führer"

SS-regiment (Standarte) "Der Führer" was versterkt met een pionierscompagnie (1./SS Pi) en een afdeling artillerie (II./SS AR). Dat laat het volgend document zien.

Bron: Bundesarchiv-Militärarchiv Freiburg. Signatur RH 24-10/44
Dit soort overzichten geeft niet alles aan. Alleen wat er op een bepaald moment had moeten zijn, en zelfs dat nog niet op alle punten zo precies. Gegevens over aantal officieren, manschappen, en voertuigen ontbreken hierbij. Typen van ingedeelde vervoermiddelen en wapens worden ook niet genoemd. Maar die informatie is vaak nog wel in andere bronnen te vinden.

Soms zijn er toevalstreffers die meer duidelijkheid geven. Een foto, of een aantekening in het veld gemaakt op een bepaald archiefstuk. Zo werd op het zelfde document waarvan het plaatje hierboven een uitsnede is, aangetekend dat een deel van het brugslagmateriaal ingedeeld bij het 10e Legerkorps (X.AK) naar Zutphen werd gestuurd (voor brugslag daar bij de buurdivisie, 227.ID).

Bron: Bundesarchiv-Militärarchiv Freiburg. Signatur RH 24-10/44
Waarschijnlijk had versterkt SSDF op 10.5.40 de volgende bewapening *):

126 lichte machinegeweren, meegerekend die van de Panzerspähwagen, vier 221, en vier 231/232
44 zware machinegeweren
4 KampfwagenKanone 2,0 cm van de vier Panzerspähwagen 231/232
12 pantserafweerkanonnen, verm. 3,7 cm Pak 36
27 lichte granaatwerpers, verm. 5,0 cm le GW 36
18 zware granaatwerpers, verm. 8,0 cm m GW 34
8 stukken licht infanteriegeschut, verm. 7,5 cm le IG 18
12 lichte veldhouwitsers, 10,5 cm le FH 18

Het versterkt SSDF was bijna geheel gemotoriseerd. Alleen niet het muziekkorps (de eenheid aangegeven door het taktisch teken linksboven in het overzicht oorlogssterkte van SSDF). De muzikanten deden dienst als hospitaalsoldaten in gevechtsomstandigheden.
____________

*) De genoemde getallen zijn zo berekend:

Verondersteld is in deze berekening, dat SSDF aan het begin van de Westfeldzug meer en nieuwere typen Panzerspähwagen had dan toen nog standaard het geval was in de best uitgeruste regimenten. Tenminste zoals die vastgelegd is in de Kriegsgliederung hierboven en in de overzichten van de Kriegsgliederung des Feldheeres, bewaard in het NARA-archief.
Het symbool ("tactisch teken" in militair jargon) dat in de hierboven afgedrukte Kriegsgliederung gebruikt werd, geeft één peloton vierwielige voertuigen aan, type Sd.Kfz. 221/222, geen zes- of achtwielige, type Sd.Kfz. 231/232. Maar bekend is, dat het voorschrift voor het gebruik van de tactische tekens (H.Dv.272) niet altijd juist toegepast werd. En mogelijk heeft SSDF ook nog kort voor 10.5.40 aanvulling gekregen. Dat lijkt dan voor de Panzerspähwagen het geval te zijn geweest.

dinsdag 20 februari 2018

1.4 Uitvoering

Het aanvalsplan, uitgewerkt voor een offensief in het westen ("Fall Gelb"), zat goed in elkaar. Mensen en middelen werden optimaal benut, niet alles op één kaart gezet, en er was genoeg ruimte gelaten voor eigen initiatief. Die mocht (en moest ook) door lagere commandanten worden gebruikt. Want doortastend optreden in kritieke situaties was nodig als men niet weer wilde vastlopen in een stellingoorlog. Dat dreigde wel te gebeuren, want er ging toch nog veel mis. Eigenlijk tegen alle redelijke verwachtingen in. Zelfs als we door de bril van het hier en nu kijken.

De voorbereidingen waren grondig. Tot het laatst had de Duitse legerleiding de plannen verbeterd, aan de hand van nieuwe informatie of inzichten. Er waren ook genoeg mensen en middelen bij elkaar gebracht om van succes bijna verzekerd te zijn. Maar de eerste doelen werden niet gehaald en er traden grote vertragingen op. Dat was riskant, want de kans bestond dat er dan van buiten af voor het Nederlandse leger versterking zou komen. 
Verwacht werd dat de Engelse en Franse eenheden die zich al in België bevonden, als reactie op de inval snel naar het noorden zouden oprukken en verbinding maken met ons leger. Er werd ook rekening gehouden met de mogelijkheid dat vooral Engeland versterkingen zou  aanvoeren via de havens van Antwerpen en Rotterdam, en de vliegvelden. Hoofdtaak voor 18.Armee was dus die mogelijkheden af te snijden. Daarom werd op ons grondgebied zo'n groot deel van de Luftwaffe, en ook één van de pantserdivisies (9.PD), ingezet.

Veel ging er nog in de beginfase mis. Geen enkele overvalploeg slaagde er in een brug onvernield in handen te krijgen. Bijna alle bruggen werden vóór de komst van de vooruit gestuurde eenheden opgeblazen. Met één uitzondering moesten de pantsertreinen leeg, en zonder hun doel gehaald te hebben, terug. Alleen in Noord-Brabant kwam een trein door de toen nog maar zwak bezette Peel-Raamstelling. De troepen werden uitgeladen om die doorbraak zeker te stellen en nog uit te breiden. De pantserdivisie kreeg (op de meest nog smalle wegen, ook voor de plannenmakers toch niet onverwacht) te maken met grote opstoppingen. Het doel, zo snel mogelijk en "in één ruk" door te stoten naar de Vesting Holland en daar contact maken met de door de lucht aangevoerde troepen, werd daardoor niet gehaald.

Vooral viel tegen, dat het opruimen van wegversperringen en de hier en daar gelegde mijnen veel tijdverlies veroorzaakte. Zeker ook, dat de tegenstand vaak feller en hardnekkiger was dan verwacht. Rivierovergang moest op veel plaatsen zwaar worden bevochten. Daarna was brugslag nodig, om de hoofdmacht met groot materieel de rivier over te brengen. Dat duurde altijd bij elkaar nog minstens een halve dag. De spitsen mochten niet op aansluiting van de hoofdmacht of op versterking wachten, en waren daardoor extra kwetsbaar. Zij kregen, vooral bij hun opmars in Gelderland, te maken met vertragende acties van huzaren. Tenslotte zag men bijvoorbeeld in Wageningen nog vijand die er niet was. Door dit alles werd de meeste vaart wel uit de opmars gehaald.
Deze punten staan in veel Duitse rapporten en oorlogsdagboeken Misschien vooral om te verklaren waarom de gestelde dagdoelen niet werden gehaald, soms werd er alleen maar over geklaagd, en een enkele keer werd alles wat tegenzat omgebogen en opgeklopt tot een succesverhaal.

Bij de intochten in Amsterdam en Haarlem werd de grootste plaats ingeruimd voor de SS-onderdelen. Die waren van indrukwekkende voertuigen en wapens voorzien.  De volgende foto's zijn gemaakt in of bij Wageningen. Ze komen uit het archief van www.grebbeberg.nl.

Pantservoertuig (SdKfz 231) bij de Koerheuvel in Rhenen, verm. 15.5.40
Een 10,5 cm le FH 18 van II./SS AR trekt de Grebbeberg over, verm. 15.5.40
Een 7,5 cm le IG 18 van 13./SSDF in opmars door Wageningen bij de Bergpoort, 11.5.40

Dat zette veel mensen op het verkeerde been, want het Duitse leger van toen was niet in al zijn onderdelen zo volledig en modern uitgerust, als de propaganda (Herr Goebbels en de Wochenschau) wilde doen geloven. Enkele voorbeelden om dat te onderbouwen:

* Het 4,7 cm pantserafweergeschut van Böhler waarover ons leger  beschikte, was een gloednieuw en zeer gevreesd wapen. Het had meer vuurkracht dan het bijna even nieuwe pantserafweerkanon van 3,7 cm (3,7 cm Pak 36), waarmee ook de SS-regimenten standaard waren uitgerust. Dat kanon werd ook wel spottend als "Panzeranklopfgerät" aangeduid, niet in staat pantsers te doorboren.
* Tanks waren er in ons land alleen bij 9.PD dat door Noord Brabant optrok naar de Vesting Holland. De twee foto's van een tank bij de Grebbesluis die in het fotoboek "Slag om de Grebbeberg" staan (op pag. 156 en 157), zijn duidelijk in scene gezet voor de pers.
* Onze wapens, munitie, uitrustingsstukken, en alles wat nog meer goed te gebruiken leek, werd zorgvuldig geregistreerd en op verzamelplaatsen (Beutesammelstellen) samen gebracht. Zelfs de oudere wapens kwamen goed van pas. Ze werden gretig gebruikt voor aanvulling van tekorten, vooral later ook voor het uitrusten van nieuw opgestelde divisies.
* In een bespreking met onze legertop op 18 mei 1940 vroeg 18.Armee om levering van 1.000 vrachtwagens, veldkeukens, en nog andere benodigdheden. Er werden daarna speciale bevelen gegeven om militaire en burgervoertuigen in beslag te nemen.











zondag 18 februari 2018

1.3 Sterkte en aanvalsplan

Tot nu toe zijn bewust nog geen getallen van troepen en materieel genoemd of gegevens van bewapening verstrekt. Want getalsverhoudingen zeggen lang niet alles. Kwaliteit weegt ook zwaar mee. Die moeilijk meetbare factoren zullen vaak de doorslag geven in het gevecht, zelfs als de aanvallende partij (ver) in de minderheid is. Want die zijde heeft als groot voordeel, dat die (binnen de grenzen van de beschikbare middelen en de situatie) plaats, moment, en  methode kan kiezen en daarbij verrassend kan optreden.

Het Duitse aanvalsplan was vooral gebaseerd op verrassingseffect en goede coördinatie. Daarvoor waren een hoge graad van geoefendheid, grote mobiliteit, en goede verbindingen nodig. Daar mankeerde bij 207.ID en SSDF (de eenheden die opdracht kregen zo snel mogelijk richting Utrecht door te stoten) nog wel wat aan.

Gevechtservaring had 207.ID in de veldtocht naar Polen opgedaan, SSDF nog niet. Wel was SSDF het best uitgerust, met moderne wapens en materieel. Het beschouwde zichzelf mede daarom als een elite-eenheid, en was waarschijnlijk ook wel fanatieker dan een divisie uit de derde golf (dritte Welle) van de mobilisatie zoals 207.ID. Zo'n divisie had weinig betere bewapening of materieel dan de Nederlandse troepen. Ook zij moesten het voor een groot deel met bewapening uit de voorgaande wereldoorlog doen en zich nog vooral te voet, of hooguit per fiets, verplaatsen. De mobiliteit en stootkracht moest vooral van SSDF komen.

De omvang van de versterkte 207.ID is niet precies bekend, vooral omdat de exakte aard en omvang van de versterkingen niet zijn opgetekend in de (bekende) Duitse documenten.
Naast het met een pioniersbataljon en afdeling lichte veldhouwitsers versterkt SSDF zijn zeer waarschijnlijk nog wat kleine eenheden verkenners, pioniers, verbindingstroepen, artillerie, ziekendragers, en transporteenheden vanuit X.AK of 18. Armee meegegeven. Die aanvullingen waren ook wel nodig, omdat de divisie zelf niet volledig op sterkte zal zijn geweest. Uit de Duitse gegevens blijkt bijvoorbeeld dat de verkenningsafdeling (RAS 207) geen Staf, Zug Panzerspähwagen, Zug Nachrichten (Funktrupps), en bereden Kie (Kavallerie) had. Bij de Pioniere ontbrak de eigen Brüko B. Aan de andere kant beschikte 368.IR wel over 3 x 3 stukken schwere Granatwerfer die bij een IR van de 3. Welle normaal gesproken niet aanwezig waren.
Alles bij elkaar zal 207. ID een omvang van 16.000 - 17.000 man hebben gehad. De versterkingen bestonden vooral uit noodzakelijke aanvullingen. Het versterkt SSDF ruim 6.000 man, en de 3 Brükos B met de andere eenheden uit de Korps Reserve vermoedelijk nog een kleine 1.000 man. De totale omvang van de versterkte divisie kan hiermee op 23.000 - 24.000 man worden getaxeerd.

Vergeleken met een Nederlandse divisie was 207.ID op onderdelen misschien wat beter uitgerust. Voor een deel al gemotoriseerd. De divisie beschikte ook wel over meer, maar daarmee niet meteen ook over betere, zware wapens. De divisie zelf (zonder het versterkt SSDF) had waarschijnlijk:

424 lichte machinegeweren
112 zware machinegeweren
75 pantserafweerkanonnen, verm. 3,7 cm Pak 36
9 zware granaatwerpers, 8,0 cm GW 34
26 stukken licht infanteriegeschut, verm. 7,5 cm le IG 18
36 lichte veldhouwitsers uit 1916, 10,5 cm le FH 16
12 zware veldhouwitsers uit 1913, 15,0 cm s FH (lg) 13

Dit blijkt uit het volgend document:
Bron: Nederlands Instituut voor Militaire Historie. Doc. nr. 75/072
In het aanvalsplan werden uit de gemotoriseerde onderdelen vier spitsen gevormd. Zij vertrokken op verschillende routes en kregen elk een eigen dagdoel aangewezen:

(1) Elten - Huissen (Betuwe): Versterkt verkenningseskadron van 207.ID
(2) Emmerich - Arnhem - Ede: Pantsertrein 7, in wagons daarachter een deel van infanterieregiment 374 (374.IR), met toegevoegde radiogroep voor de communicatie
(3) Elten - Arnhem - Wageningen: Versterkt SSDF (min)
(4) Anholt - Doesburg [- Wageningen ?]: Versterkt tweede bataljon SSDF (II./SSDF)

Een vijfde kopgroep (hieronder als vierde ingetekend) die van 's-Heerenberg naar Didam, is in bovenstaand lijstje weggelaten. Volgens de kleur en dikte van de omkadering moest die lopend op weg.  Om niet te ver achter te blijven vorderden dit soort weinig mobiele groepen na grensovergang alle fietsen die zij maar te pakken konden krijgen.

Bron: Bundesarchiv-Miltärarchiv Freiburg, Signatur RH 24-10/44
Het verkenningseskadron had tot taak de zuidflank van de opmarcherende eenheden te beschermen. Het was (volgens Brongers, "Grebbelinie 1940" (2002), pag. 264) versterkt met een peloton infanteriegeschut (2 stukken van 7,62 cm) en een peloton antitankgeschut (3 stukken van 3,7 cm). Aannemelijk is, dat ook een groep pioniers met rubberbootjes was meegegeven.
De pantsertrein moest de Grebbelinie doorbreken, de infanterie bij Ede uitladen, en dan verkennen richting Nieuwe Hollandse Waterlinie (Utrecht). 
Het versterkt SSDF (min de aanvalsgroep II./SSDF) kreeg de taak een bres in de verdediging te slaan bij de Grebbeberg, en daar snel door te stoten naar Utrecht. De rest van de divisie zou die doorstoot dan moeten uitbreiden en beveiligen.






vrijdag 16 februari 2018

1.2 Samenvatting

SSDF, de stoottroep van 207.ID, begon vol zelfvertrouwen aan de opmars naar Utrecht. De Duitse legerleiding verwachtte eigenlijk in één dag daar bijna al te zijn. Dat bleek veel te optimistisch. Het lang voorbereide aanvalsplan dat uitging van een snelle overrompeling met een pantsertrein voorop, viel in het water. Daar was al rekening mee gehouden, want er was ook een plan B.

De eerste dag leek nog genoeg goed te gaan, al kreeg men geen enkele brug over Nederrijn of IJssel meer bruikbaar in handen. De ingezette overvalploegen hebben niet kunnen verhinderen dat die bruggen stuk voor stuk werden opgeblazen. Pantsertrein en spoorweggeschut hadden toen geen taak meer op dit front en werden teruggehaald.
Een voorhoede van SSDF stak bij Westervoort met rubberboten de IJssel over. Een andere eenheid opende later die dag bij Doesburg een bruggenhoofd.
In de avond konden de vooruitgestuurde delen van SSDF en de divisie in Renkum, Bennekom, en Wageningen bivak maken. Even leek het er zelfs op dat het eerste belangrijke doel, de Grebbeberg, was bereikt. Dat bleek toch een vergissing. Er verstreken drie volle dagen voordat bij Rhenen een beslissende doorbraak kon worden geforceerd. Dat was veel langer dan aan Duitse zijde in het begin was ingeschat.

Het is achteraf wel te verklaren dat de strijd in deze sector nog zo lang duurde. Er werden hier pioniers en infanteristen als aanvalsgroep gebruikt, geen pantsers. Ze werden ook slecht gesteund door luchtstrijdkrachten (nauwelijks), of door artillerie (meer, maar niet effectief genoeg). 
Opvallend is, dat het ingedeelde geschut (bijna 60 vuurmonden) sterk versnipperd werd en zeer behoedzaam optrad. Het bleef op te grote afstand van de kazematten in de hoofdverdedigingszone om die te kunnen vernielen. De trefkans en het doorslagvermogen was daarvoor te klein. Er werd nog wel wat zwaarder geschut aangetrokken (21 cm Mörser 18) van een zuidelijk buurkorps. Maar ook dat werd op een veilige plek in stelling gebracht. Te ver weg om versterkte posities uit te schakelen, of vijandelijke artillerie effectief te bestrijden. Het kon daar niet veel meer doen dan storend vuur afgeven en verdedigers in dekking dwingen.
Opvallend is verder, dat zo weinig luchtdoelgeschut werd meegegeven. Niet meer dan een enkel stuk 8,8 cm Flak, en een batterij 2,0 cm Flak (Flakgruppe Niederstrasser). Op dringend verzoek leverde X.AK 11.5.40 een batterij 8,8 cm Flak (3-II./Flak 241). Een dag later stond een Heeres Flakregiment nog drie stukken af van een batterij (5./Flak 404) voor bescherming van de brug bij Westervoort.

Niet alle feiten over de strijd op Nederlands grondgebied in mei 1940 zijn te achterhalen. Wel duikt nog altijd nieuwe informatie op en zijn met onze computers bestanden wereldwijd gemakkelijker te doorzoeken. Toch staan er nog altijd veel interessante vragen open. Zoals:

* Zijn er, vóór de opmars van deze divisie uit, werkelijk parachutisten in en bij de Nieuwe Hollandse Waterlinie neergelaten zoals in een eerste aanvalsplan staat ?
* Wat was het doel van de ingedeelde pantsertrein (Pz Zug 7) die moest opstomen naar Ede, wat was daar dan van beslissend belang ?
* Waarom werd bij Elten een stelling ingericht voor een stuk spoorweggeschut (EB 674), wat voor type was dit, en op welke doelen had men dit kanon zo nodig willen inzetten ?
* Waarom duurde het zo lang voordat er aanvulling van de artillerie kwam met twee batterijen 21 cm Mörser (van s Art Abt 735), hoe gingen die bij Arnhem over de rivier, en waar was toen de derde batterij die de afdeling op papier al had ?

Waar hebben we het dan over, en wat zijn de mogelijke antwoorden ?

Parachutisten ?
Tijdens de gevechtsdagen werden op veel plaatsen dingen gezien die er niet waren. Vaak zag men wolkjes van ontploffende afweergeschutgranaten voor parachutisten aan. Soms waren er werkelijk wel een  paar parachutes, maar dan van bemanningsleden die uit een aangeschoten vliegtuig gesprongen waren. Tenslotte zijn er nog wat op weinig feiten gebaseerde verhalen die al snel geloofd en doorverteld werden als waar gebeurd. In juli 1940 werd in de "Militaire spectator" een bijdrage geplaatst met een kaartje waarop zo'n aanval in de rug voorkwam. Het was een vertaling van de bijdrage van Generaal-majoor a.D. Emil Pascher, eerder geplaatst in het juni-nummer van de "Militär-wissenschaftliche Mitteilungen".


Lkol. E.H. Brongers, deed jarenlang grondig onderzoek naar het verloop van de strijd. Hij kwam tot de slotsom dat dit verhaal niet waar kon zijn. Het was wel zo, dat er plannen voor zo'n operatie waren geweest. In zijn boek "Opmars naar Rotterdam" (Deel 1, derde druk, pag. 38) schreef hij:

"Volledigheidshalve moet worden opgemerkt dat er tevoren nog ideeën hadden bestaan voor een luchtlanding op Walcheren (om de scheepvaart naar Antwerpen te blokkeren), later gevolgd door een voornemen om troepen achter de Grebbelinie neer te laten. Ze werden alle door generaal Student als onuitvoerbaar of te riskant verworpen."

Er is toch nog wel een kleine kans dat er een kern van waarheid in dit parachutistenverhaal zit. Er werd op de eerste gevechtsdag een groep parachutisten van 70 man bij Woerden gevangen genomen. Dat is precies de omvang die zo'n taskforce zou kunnen hebben gehad.

Doel Pz Zug 7 ?
De oorlogsdagboeken en bevelen van de Duitse legerleiding zijn hierover nu wel duidelijk. In het begin van de planfase was er informatie dat zich in Ede een belangrijke legerstaf bevond. Die wilden de plannenmakers van "Fall Gelb" (net als de legerleiding in Den Haag) overvallen en gevangen nemen, om daarmee de hollandse verdediging zo snel mogelijk te verstoren of zelfs te verlammen. Later bleek dat stukje informatie onjuist en werden de plannen aangepast.

Doel Ede bleef. Maar alleen om van daaruit (net als bij Mill gebeurde voor de Peel-Raamstelling) een doorbraak door de Grebbelinie te forceren, en zo mogelijk troepen in de rug van die linie uit te laden. In Divsionsbefehl Holl. Nr. 2 van 207.ID staat (vertaald):

"De divisie stoot, [..] gemotoriseerde eenheden en spoorweggroep Zugspitze vooruit, over Doesburg en Arnhem (hier het zwaartepunt) door in de richting van Ede en Wageningen [..].
Opdracht voor de gemotoriseerde eenheden en spoorweggroep is, snel de IJsselovergangen onvernield te veroveren, meteen richting Ede en Wageningen verder door te stoten, de Grebbelinie westelijk van Wageningen te doorbreken en een bruggenhoofd bij Rhenen te vormen en vast te houden."

Doel EB 674 ?
Voor dit zeer zware geschut was bij Elten een stelling gereed. In het zojuist aangehaald divisiebevel staat hierover (vertaald):

"EB 674 (1 vuurmond) wordt op speciaal bevel van X.AK aangetrokken naar de vuurstelling 1 km zuidoost van station Elten (in de bocht van de spoorlijn). Inschieten met  Aufkl.St.4.(H)/21."

Voor EB 674 was oud scheepsgeschut hergebruikt, waarschijnlijk van een schip uit de Wittelsbach-klasse. Het was een stuk 24 cm SK L/40 (Theodor). Na modificatie door Krupp verschoot dit soort vuurmonden brisantgranaten met een gewicht van bijna 150 kg. Het bereik was 26.750 m. Het werd in en na de Westfeldzug ingezet op zwaartepunten, resp. voor kustverdediging. We weten al dat Arnhem het eerste zwaartepunt was (zie boven, divisiebevel voor de spoorweggroep).

Waarvoor spoorweggeschut bedoeld en het meest geschikt was, staat in een geheim document van 27.1.41, "Auswertung der Erfahrungen der Artillerie im Westen" (vertaald):

"Het voordeligst kan het zwaarste vlakbaanvuur ingezet worden tegen knooppunten van de aanvoer, stations, wegkruisingen, [en op] bewoond gebied en gereedstellingen in bossen. Bij laatstgenoemde doelen wordt de uitwerking van projectielen sterk vergroot, doordat het vaak op halve hoogte in de bomen tot detonatie komt.
Tegen pantserforten en bunkers is geen directe uitwerking te verwachten. De psychologische uitwerking op personeel in vestingen, als ook op de steden [stedelijke bevolking], was groot.
Tegen batterijen kan alleen met voldoende inzet van munitie op vernieling worden gerekend."

De opstelling bij Elten was mogelijk toch vooral bedoeld om Fort Westervoort uit te schakelen. Als EB 674 ongehinderd door had kunnen rijden, was ook de Grebbeberg binnen vuurbereik gekomen.

s Art Abt 735 ?
Op een kaart van XXVI.AK op 10.5.40 staan maar twee batterijen 21,0 cm Mörser 18 van s Art Abt 735 ingetekend. De afdeling was op 15.5.40 wel compleet. Waarschijnlijk is, dat de derde batterij (die 15.4. opgesteld zou worden) later dan gepland beschikbaar kwam. Op een kaart van X.AK voor 13.5.40 staan er ook nog maar twee ingetekend, op de heuvelrug tussen Wageningen en Bennekom:

Bron: Bundesarchiv-Militärarchiv Freiburg. Signatur RH 24-10/48K
De s Art Abt 735 was ingedeeld bij het buurkorps, XXVI.AK. Op 11.5.40 kreeg zij rond 16.00 uur opdracht naar X.AK op te trekken, over Calcar naar Arnhem. Na Rijnovergang daar zou de afdeling onder bevel van 207. ID komen.
Van vertrek tot  vuurklaar in stelling staan bij deze divisie vroeg ruim anderhalve dag. Volgens foto's ging de afdeling op 12.5.40 overdag bij Arnhem de Rijn over. Ze betrok stellingen NO van Wageningen en werd daar in de vroege ochtend van 13.5.40 gereed gemeld om te vuren.

Verplaatsing vroeg in de eerste plaats zoveel tijd, omdat de afdeling sterk in haar opmars gehinderd werd. Er was grote verkeerschaos ontstaan op de vaak smalle wegen en bij bruggen. De s Art Abt 735 werd daarom uitdrukkelijk verboden, tegen de verkeersstroom in, terug over de Maas te gaan als ze die al gepasseerd zouden zijn. Dat verbod zal zijn genegeerd. Op een kaartje van XXVI.AK staan de twee batterijen op 10.5.40 al west van de Maas, in het vak van 254.ID.

Verdere vertragingen traden op bij de rivierovergang bij Arnhem. Dat moest per militair veer of over een 8-tons pontonbrug.  Per vuurmond in drie keer (Zugkraftwagen, Lafettewagen, Rohrwagen), en ook hier was al ernstige verkeershinder. De brug zou laat in de avond worden uitgevaren om een 16-tons vaste brug te slaan. Bijna al het verkeer werd daarom al uren eerder niet meer doorgelaten.

Veel tijd was tenslotte in de nacht van 12.5 op 13.5.40 nodig om dit soort zwaar en onhandelbaar geschut vuurgereed in stelling te brengen. De beste plaats voor opstelling moest gezocht en gekozen worden. Dan de stelling ingericht, het geschut geplaatst en ingemeten, munitie klaar gelegd. Alleen het afkoppelen van de twee geschutdelen (affuit en vuurbuis), samenvoegen tot compleet stuk, en plaatsen, kostte een geoefende bediening al twee uur.




woensdag 14 februari 2018

1.1 Naar Holland !

Eenheden van 2017.ID en SSDF op weg naar Utrecht, verm. 14.5
Bron: www.grebbeberg.nl (coll. j.f.d. bruinsma)
Vroeg in de ochtend van 10 mei 1940 begon het Duitse leger aan wat nu de "Westfeldzug" (veldtocht in het westen) genoemd wordt. Vooral de inzet op grote schaal van pantsers, Stukas, en parachutisten was nieuw. De snelle terreinwinst die daarmee op beslissende punten werd geboekt maakte grote indruk. Dat beeld bleef hangen. Dit offensief kreeg en hield daarom, gelet op de feiten niet helemaal terecht, het label "Blitzkrieg" (bliksemsnelle oorlog).

Aan de oostgrens van ons land stond het 18e Leger (18.Armee) gereed. Meer dan zeven divisies aan gevechtstroepen, nog ongerekend reserves en tijdelijk ingedeelde eenheden. Zij werden ondersteund door het grootste deel van de luchtvloot. Die bracht nog ongeveer twee divisies aan parachutisten en luchtlandingstroepen, met alles wat daarbij hoort, naar sleutelposities. Dat waren vooral de bruggen op de route Moerdijk - Rotterdam, en de vliegvelden bij Rotterdam en Den Haag.

In het aanvalsgebied noord van de grote rivieren werden door 18.Armee vier divisies ingezet. Zij kregen de opdracht:

".. [zich] zo mogelijk in één ruk doorstotend, in het bezit van Holland ter weerszijden van de [grote] rivieren [te] stellen."

Dat was, blijkt uit de feiten en foto's die nu beschikbaar zijn, veel gemakkelijker gezegd dan gedaan. Laten we maar eens inzoomen naar wat er met één -versterkte- divisie op weg naar Utrecht gebeurde. Het gaat dan om de 207e Infanteriedivisie (207.ID), waarbij het SS-regiment "Der Führer" (SSDF) als breekijzer moest fungeren. Volgens de toen geldende Duitse doctrine:

"Zie een doorbraak te forceren, en stoot dan meteen in rechte lijn door naar het opgegeven doel, zonder je daarbij om bescherming van de flanken te bekommeren. Dat is de taak van de nakomende hoofdmacht en reserves".

We kunnen nu, doordat nieuw materiaal beschikbaar gekomen is en de emoties rond de strijd wat verder weg van ons liggen, objectiever nagaan hoe 207.ID en SSDF hun opdracht uitvoerden.

In deze publicatie gaat de aandacht vooral naar de vraag hoe de Duitse troepen de gevechtsdagen zelf beleefden. Daarbinnen nog naar het waar, wanneer, en hoe de artillerie bij hen werd benut. Daarover was tot nu toe bijna niets bekend. Van effectieve ondersteuning door al het beschikbare geschut hing juist in dit gevechtsgebied veel af. Want pas op de vierde gevechtsdag werden er Stukas ingezet, maar echte pantsers (tanks), parachutisten, of luchtlandingstroepen, niet.