dinsdag 20 februari 2018

1.4 Uitvoering

Het aanvalsplan, uitgewerkt voor een offensief in het westen ("Fall Gelb"), zat goed in elkaar. Mensen en middelen werden optimaal benut, niet alles op één kaart gezet, en er was genoeg ruimte gelaten voor eigen initiatief. Die mocht (en moest ook) door lagere commandanten worden gebruikt. Want doortastend optreden in kritieke situaties was nodig als men niet weer wilde vastlopen in een stellingoorlog. Dat dreigde wel te gebeuren, want er ging toch nog veel mis. Eigenlijk tegen alle redelijke verwachtingen in. Zelfs als we door de bril van het hier en nu kijken.

De voorbereidingen waren grondig. Tot het laatst had de Duitse legerleiding de plannen verbeterd, aan de hand van nieuwe informatie of inzichten. Er waren ook genoeg mensen en middelen bij elkaar gebracht om van succes bijna verzekerd te zijn. Maar de eerste doelen werden niet gehaald en er traden grote vertragingen op. Dat was riskant, want de kans bestond dat er dan van buiten af voor het Nederlandse leger versterking zou komen. 
Verwacht werd dat de Engelse en Franse eenheden die zich al in België bevonden, als reactie op de inval snel naar het noorden zouden oprukken en verbinding maken met ons leger. Er werd ook rekening gehouden met de mogelijkheid dat vooral Engeland versterkingen zou  aanvoeren via de havens van Antwerpen en Rotterdam, en de vliegvelden. Hoofdtaak voor 18.Armee was dus die mogelijkheden af te snijden. Daarom werd op ons grondgebied zo'n groot deel van de Luftwaffe, en ook één van de pantserdivisies (9.PD), ingezet.

Veel ging er nog in de beginfase mis. Geen enkele overvalploeg slaagde er in een brug onvernield in handen te krijgen. Bijna alle bruggen werden vóór de komst van de vooruit gestuurde eenheden opgeblazen. Met één uitzondering moesten de pantsertreinen leeg, en zonder hun doel gehaald te hebben, terug. Alleen in Noord-Brabant kwam een trein door de toen nog maar zwak bezette Peel-Raamstelling. De troepen werden uitgeladen om die doorbraak zeker te stellen en nog uit te breiden. De pantserdivisie kreeg (op de meest nog smalle wegen, ook voor de plannenmakers toch niet onverwacht) te maken met grote opstoppingen. Het doel, zo snel mogelijk en "in één ruk" door te stoten naar de Vesting Holland en daar contact maken met de door de lucht aangevoerde troepen, werd daardoor niet gehaald.

Vooral viel tegen, dat het opruimen van wegversperringen en de hier en daar gelegde mijnen veel tijdverlies veroorzaakte. Zeker ook, dat de tegenstand vaak feller en hardnekkiger was dan verwacht. Rivierovergang moest op veel plaatsen zwaar worden bevochten. Daarna was brugslag nodig, om de hoofdmacht met groot materieel de rivier over te brengen. Dat duurde altijd bij elkaar nog minstens een halve dag. De spitsen mochten niet op aansluiting van de hoofdmacht of op versterking wachten, en waren daardoor extra kwetsbaar. Zij kregen, vooral bij hun opmars in Gelderland, te maken met vertragende acties van huzaren. Tenslotte zag men bijvoorbeeld in Wageningen nog vijand die er niet was. Door dit alles werd de meeste vaart wel uit de opmars gehaald.
Deze punten staan in veel Duitse rapporten en oorlogsdagboeken Misschien vooral om te verklaren waarom de gestelde dagdoelen niet werden gehaald, soms werd er alleen maar over geklaagd, en een enkele keer werd alles wat tegenzat omgebogen en opgeklopt tot een succesverhaal.

Bij de intochten in Amsterdam en Haarlem werd de grootste plaats ingeruimd voor de SS-onderdelen. Die waren van indrukwekkende voertuigen en wapens voorzien.  De volgende foto's zijn gemaakt in of bij Wageningen. Ze komen uit het archief van www.grebbeberg.nl.

Pantservoertuig (SdKfz 231) bij de Koerheuvel in Rhenen, verm. 15.5.40
Een 10,5 cm le FH 18 van II./SS AR trekt de Grebbeberg over, verm. 15.5.40
Een 7,5 cm le IG 18 van 13./SSDF in opmars door Wageningen bij de Bergpoort, 11.5.40

Dat zette veel mensen op het verkeerde been, want het Duitse leger van toen was niet in al zijn onderdelen zo volledig en modern uitgerust, als de propaganda (Herr Goebbels en de Wochenschau) wilde doen geloven. Enkele voorbeelden om dat te onderbouwen:

* Het 4,7 cm pantserafweergeschut van Böhler waarover ons leger  beschikte, was een gloednieuw en zeer gevreesd wapen. Het had meer vuurkracht dan het bijna even nieuwe pantserafweerkanon van 3,7 cm (3,7 cm Pak 36), waarmee ook de SS-regimenten standaard waren uitgerust. Dat kanon werd ook wel spottend als "Panzeranklopfgerät" aangeduid, niet in staat pantsers te doorboren.
* Tanks waren er in ons land alleen bij 9.PD dat door Noord Brabant optrok naar de Vesting Holland. De twee foto's van een tank bij de Grebbesluis die in het fotoboek "Slag om de Grebbeberg" staan (op pag. 156 en 157), zijn duidelijk in scene gezet voor de pers.
* Onze wapens, munitie, uitrustingsstukken, en alles wat nog meer goed te gebruiken leek, werd zorgvuldig geregistreerd en op verzamelplaatsen (Beutesammelstellen) samen gebracht. Zelfs de oudere wapens kwamen goed van pas. Ze werden gretig gebruikt voor aanvulling van tekorten, vooral later ook voor het uitrusten van nieuw opgestelde divisies.
* In een bespreking met onze legertop op 18 mei 1940 vroeg 18.Armee om levering van 1.000 vrachtwagens, veldkeukens, en nog andere benodigdheden. Er werden daarna speciale bevelen gegeven om militaire en burgervoertuigen in beslag te nemen.











Geen opmerkingen:

Een reactie posten