Hoeveel en welke typen geschut in de opmars aan 207.ID en SSDF werden meegegeven is met grote zekerheid bekend. Foto's, en documenten uit de militaire archieven, geven daar in de meeste gevallen nu duidelijke en geloofwaardige antwoorden op.
In aanvulling op de hier al eerder geplaatste foto's zijn er nog vier heel interessant. Dat zijn de volgende. Ze komen uit de archieven van www.grebbeberg.nl en www.westervoort1940.nl. De onderschriften spreken verder voor zich.
Een 10,5 cm le FH 16, mogelijk van III./AR 207, schiet in of geeft ondersteunend vuur af bij Wageningen |
Een 10,5 cm le FH 18 van II./SS AR in actie in Wageningen |
Overgang met handkracht en lier van een 15,0 cm s FH 18 van IV./AR 256 over de pontonbrug bij Westervoort |
Doortocht van een colonne 21,0 cm Mörser 18 van s Art Abt 735, vermoedelijk in de omgeving van Ede |
Militaire archieven en andere schriftelijke bronnen leveren ook nog altijd wel wat nieuwe informatie op. Bijvoorbeeld over indeling en effectiviteit van Eisenbahnartillerie, Pak, en Flak.
Op een emplacement bij Elten stond in de ochtend van 10.5.40 een stuk spoorweggeschut gereed om te vuren. Dat was van de batterij (één stuk) E.Battr.674, kanon type 24,0 cm SK L/40 (Theodor). Het was volgens de bevelen bestemd om zo nodig op een zwaartepunt van de aanval een doorbraak te forceren. Dat punt was deze dag, voor dit geschut, Arnhem. Lonend doel daar was eigenlijk alleen het Fort Westervoort. Waarschijnlijk hoefde het toen niet in actie te komen omdat de rivierovergang met andere middelen werd bevochten. Het stuk is later nog wel met onbekend resultaat in België en Frankrijk ingezet.
Bij 207.ID en SSDF was de normale hoeveelheid pantserafweergeschut aanwezig. Het was bedoeld voor pantserafweer en voor nabijbestrijding van versterkte posities (kazematten).
In het verloop van WOII bleek het standaard type, 3,7 cm Pak 36, niet in staat het pantser van middelzware tot zware tanks te doorboren. Het kreeg daarom de bijnaam van "Heeresanklopfgerät". Erg effectief bleek dit wapen ook niet in de tweede toepassing. Om een kazemat te kunnen vernielen, of schietgattreffers te krijgen, moest men zich ver in de gevarenzone wagen. Een Pak-eenheid bleef in de regel uit zelfbehoud toch wel op veilige afstand. Maar daar waren trefkans en doorslagvermogen te klein om de hollandse kazematten uit te schakelen. Bij de Grebbeberg vertoonden die na de strijd dan ook maar weinig en dan nog zeer oppervlakkige schade.
De versterkte divisie kreeg maar weinig luchtafweergeschut (Flak) mee. Dan vooral nog om de bruggen bij Arnhem te beschermen. Tot aan overgang van de Rijn was "Flakgruppe Niederstrasser" ingedeeld. Die bestond uit één enkel stuk 8,8 cm, en een peloton van vier stukken 2,0 cm Flak.
Op 12.5.40 werd voor de divisie zelf een batterij 8,8 cm Flak (3-II./Flak 241) vrij gemaakt. Verder werd toen voor SSDF een peloton 2,0 cm Flak op afroep beschikbaar gesteld. Die versterkingen zullen wel snel opgevraagd en aangetrokken zijn. Hollandse vliegers beoordeelden de luchtafweer op 12.5 en 13.5 bij Wageningen in elk geval als "hevig".
Op een emplacement bij Elten stond in de ochtend van 10.5.40 een stuk spoorweggeschut gereed om te vuren. Dat was van de batterij (één stuk) E.Battr.674, kanon type 24,0 cm SK L/40 (Theodor). Het was volgens de bevelen bestemd om zo nodig op een zwaartepunt van de aanval een doorbraak te forceren. Dat punt was deze dag, voor dit geschut, Arnhem. Lonend doel daar was eigenlijk alleen het Fort Westervoort. Waarschijnlijk hoefde het toen niet in actie te komen omdat de rivierovergang met andere middelen werd bevochten. Het stuk is later nog wel met onbekend resultaat in België en Frankrijk ingezet.
Bij 207.ID en SSDF was de normale hoeveelheid pantserafweergeschut aanwezig. Het was bedoeld voor pantserafweer en voor nabijbestrijding van versterkte posities (kazematten).
In het verloop van WOII bleek het standaard type, 3,7 cm Pak 36, niet in staat het pantser van middelzware tot zware tanks te doorboren. Het kreeg daarom de bijnaam van "Heeresanklopfgerät". Erg effectief bleek dit wapen ook niet in de tweede toepassing. Om een kazemat te kunnen vernielen, of schietgattreffers te krijgen, moest men zich ver in de gevarenzone wagen. Een Pak-eenheid bleef in de regel uit zelfbehoud toch wel op veilige afstand. Maar daar waren trefkans en doorslagvermogen te klein om de hollandse kazematten uit te schakelen. Bij de Grebbeberg vertoonden die na de strijd dan ook maar weinig en dan nog zeer oppervlakkige schade.
De versterkte divisie kreeg maar weinig luchtafweergeschut (Flak) mee. Dan vooral nog om de bruggen bij Arnhem te beschermen. Tot aan overgang van de Rijn was "Flakgruppe Niederstrasser" ingedeeld. Die bestond uit één enkel stuk 8,8 cm, en een peloton van vier stukken 2,0 cm Flak.
Op 12.5.40 werd voor de divisie zelf een batterij 8,8 cm Flak (3-II./Flak 241) vrij gemaakt. Verder werd toen voor SSDF een peloton 2,0 cm Flak op afroep beschikbaar gesteld. Die versterkingen zullen wel snel opgevraagd en aangetrokken zijn. Hollandse vliegers beoordeelden de luchtafweer op 12.5 en 13.5 bij Wageningen in elk geval als "hevig".
Geen opmerkingen:
Een reactie posten