In
het voorterrein van de IJssellinie was bijna geen tegenstand. De kleine
detachementen van de grensbewaking werden, op enkele korte
vuurgevechten na, zonder moeite ontwapend. De gestelde hindernissen
werden niet door grenstroepen verdedigd. Maar bijna alle marsgroepen
liepen wel grote vertragingen op. Telkens weer moest een noodbrug gelegd
of een versperring geruimd voordat de hoofdmacht verder kon. De spitsen
kwamen meestal goed vooruit, met name de groep pantsertrein bij
Westervoort die geen obstakels tegenkwam. Ongehinderd, ongeveer 40
minuten na vertrek, werd de brug bereikt die toen nog intact was. Drie
minuten later ging ook die de lucht in.
Rivierovergang
moest daarna nog zwaar worden bevochten, zelfs tegen het vuur in van
verouderd geschut, en van schutters in open opstellingen. Het tegenvuur
zweeg meestal pas na wapenstoringen, munitiegebrek, schietgattreffers,
of het oprollen van enkele aansluitende steunpunten. Dat waren de zwakke
punten in de Nederlandse verdediging. Die werden over het algemeen
uitstekend benut, net als de dekkingsmogelijkheden van het terrein.
In
het opmarsgebied van 207.ID voerden de grensbataljons een gelaagde
verdediging. Zie de volgende schets die laat zien welke versperringen
waren gesteld en hoe de Duitse opmars verliep.
Bron: www.westervoort1940.nl (j.f.d. bruinsma). |
Aan
de
grens lagen kleine detachementen van de grensbataljons aan de doorgaande wegen en op
belangrijke punten nog in een lijn daarachter, zoals bij Elten (in een
lijn van Aerdt over Babberich). Zij
hadden een waarschuwende taak en moesten grensoverschrijding van
vijandelijke
troepen meteen melden. De voorverdediging aan de IJssel en de
hoofdverdediging in de Grebbelinie werd dan (na gebleken juistheid) in
hoogste staat van paraatheid gebracht.
Andere kleine eenheden van de
grensbataljons (detachementen van de objectcompagnieen) hierachter een vertragende taak. Zij moesten eerst en vooral de
voorbereide versperringen stellen. Daaraan hadden zij (bleek het) de handen
vol. Zij hadden bevel na het aanbrengen van alle, of zo veel mogelijk,
hindernissen over de IJssel te gaan en zich daar op vastgestelde verzamelplaatsen weer bij de hoofdmacht te voegen.
Oost
van de IJssel waren geen landmijnen gelegd. De vertragingsmiddelen hier
hadden bijna altijd de vorm van brugvernielingen en andere
wegversperringen. Voor het laatste doel werden vooral stalen t-ijzers
(asperges), kabels, putringen, of met springstof omgehaalde bomen
(verhakkingen) gebruikt. Bij Babberich werd als bijzonder
vertragingsmiddel een stuk bos in brand gestoken.
Het specifiek
Nederlands, rond mei 1940 gebruikt, militair jargon voor de
verschillende soorten wegversperringen wordt hierna nog met foto's
toegelicht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten