donderdag 15 maart 2018

2.3 Voorterrein

In het voorterrein van de IJssellinie was bijna geen tegenstand. De kleine detachementen van de grensbewaking werden, op enkele korte vuurgevechten na, zonder moeite ontwapend. De gestelde hindernissen werden niet door grenstroepen verdedigd. Maar bijna alle marsgroepen liepen wel grote vertragingen op. Telkens weer moest een noodbrug gelegd of een versperring geruimd voordat de hoofdmacht verder kon. De spitsen kwamen meestal goed vooruit, met name de groep pantsertrein bij Westervoort die geen obstakels tegenkwam. Ongehinderd, ongeveer 40 minuten na vertrek, werd de brug bereikt die toen nog intact was. Drie minuten later ging ook die de lucht in.
Rivierovergang moest daarna nog zwaar worden bevochten, zelfs tegen het vuur in van verouderd geschut, en van schutters in open opstellingen. Het tegenvuur zweeg meestal pas na wapenstoringen, munitiegebrek, schietgattreffers, of het oprollen van enkele aansluitende steunpunten. Dat waren de zwakke punten in de Nederlandse verdediging. Die werden over het algemeen uitstekend benut, net als de dekkingsmogelijkheden van het terrein.

In het opmarsgebied van 207.ID voerden de grensbataljons een gelaagde verdediging. Zie de volgende schets die laat zien welke versperringen waren gesteld en hoe de Duitse opmars verliep.

Bron: www.westervoort1940.nl (j.f.d. bruinsma).
Aan de grens lagen kleine detachementen van de grensbataljons aan de doorgaande wegen en op belangrijke punten nog in een lijn daarachter, zoals bij Elten (in een lijn van Aerdt over Babberich). Zij hadden een waarschuwende taak en moesten grensoverschrijding van vijandelijke troepen meteen melden. De voorverdediging aan de IJssel en de hoofdverdediging in de Grebbelinie werd dan (na gebleken juistheid) in hoogste staat van paraatheid gebracht. 

Andere kleine eenheden van de grensbataljons (detachementen van de objectcompagnieen) hierachter een vertragende taak. Zij moesten eerst en vooral de voorbereide versperringen stellen. Daaraan hadden zij (bleek het) de handen vol. Zij hadden bevel na het aanbrengen van alle, of zo veel mogelijk, hindernissen over de IJssel te gaan en zich daar op vastgestelde verzamelplaatsen weer bij de hoofdmacht te voegen.
Oost van de IJssel waren geen landmijnen gelegd. De vertragingsmiddelen hier hadden bijna altijd de vorm van brugvernielingen en andere wegversperringen. Voor het laatste doel werden vooral stalen t-ijzers (asperges), kabels, putringen, of met springstof omgehaalde bomen (verhakkingen) gebruikt. Bij Babberich werd als bijzonder vertragingsmiddel een stuk bos in brand gestoken.
Het specifiek Nederlands, rond mei 1940 gebruikt, militair jargon voor de verschillende soorten wegversperringen wordt hierna nog met foto's toegelicht.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten