Het advies dat Gen.Oberst F. (Fedor) von Bock zijn onderbevelhebbers gaf voor het uitschakelen van kazematten ("mit gezieltem Einzelschuss, da von weitem gut sichtbare Ziele") was te algemeen, niet altijd zo eenvoudig uit te voeren. Daar kwamen voor de voorhoede van 207.ID nog wat verdere complicaties bij. Want:
* De kazematten die gebouwd waren in de twee voorste linies waren erop berekend om langdurig vuur van 12 cm geschut en enkele treffers van 15 cm geschut te kunnen doorstaan.
* Direct zicht en schootsveld waren beperkt in het terrein voor de IJssel (door de 2m tot 3m hoge IJsseldijken) en de Grebbeberg (door de vele boomgaarden, heggen, en bosjes).
* De divisie had voor kazematbestrijding en ondersteunend vuur door de artillerie maar weinig aan effektieve wapens en munitie meegekregen.
* Tenslotte werd wat er dan wel aan vuurkracht beschikbaar was niet altijd op de meest effektieve manier gebruikt, dat maken de twee eerder genoemde OKH-rapporten duidelijk genoeg.
De kazematten in de Nederlandse verdedigingslinies waren vooral van het type G "Gietstalen koepel" of S "Stekelvarken", voor opstellingen van mitrailleur.
Bron: Ministerie van Oorlog, "De strijd op Nederlands grondgebied", Deel III/3. Type G links, type S rechts. |
Met de kennis van nu moeten we vaststellen dat dit onderschrift niet juist kan zijn, als de foto het resultaat van een gevechtsactie weergeeft.
Bij 207.ID waren pas vanaf 11.5.40 5 stukken 8,8 cm Flak beschikbaar. Die waren vooral nodig bij de pontonbrug en in het gebied van de Wageningse Berg. En uit geen enkel militair rapport blijkt, dat één van de kazematten in de Grebbelinie zo grondig vernield werd, door welk wapen dan ook.
Zeer waarschijnlijk stond de op deze foto vastgelegde kazemat in de Maaslinie. Er was daar in ruimere mate 8,8 cm Flak ingedeeld, die op verschillende punten met vernietigend resultaat werd ingezet. De terreincondities waren in de Maaslinie dan ook veel gunstiger voor het uitbrengen van vuur van zeer korte afstand. Zelfs dan en daar bleef het moeilijk met enkele treffers een S kazemat (80 cm gewapend beton aan frontzijde) of G kazemat (tenminste 10 cm nikkelstaal) te doorboren.
Andere mogelijkheid is nog, dat deze foto na de gevechten gemaakt werd om het resultaat van proefschoten met 8,8 cm Flak op een kazemat in de Grebbelinie vast te leggen.
Nog in mei 1940 onderzochten Nederlandse officieren het gevechtsterrein. Vastgesteld werd meteen, dat over het algemeen aan beide kanten zwaar gevochten was. Vooral op de versterkingen rond het beoogd doorbraakpunt had geconcentreerd artillerievuur gelegen. Rond de brug bij de Grebbesluis waren veel granaattrechters te zien. Aan de noordkant in het Hoornwerk (dat dit acces afschermde) werden 16 treffers op 16 m2 geteld. Toch waren de kazematten daar bijna zonder uitzondering maar oppervlakkig beschadigd en niet uitgeschakeld. Uitzondering was Stekelvarken S.13. Die had meer, maar geen ernstige schade, zoals de volgende in 1940 gemaakte foto laat zien.
Deze positie werd uitgeschakeld met een treffer door het schietgat, een zwak punt van S kazematten. Ze waren ook met een bijnatreffer op een gesloten schietgat buiten gevecht te stellen. Het pantserluik kon door scherven of de schokgolf van een springende granaat klem komen te zitten.
Zelfs het zwaarste krombaangeschut, zoals de 21,0 cm Mörser 18, was tegenover versterkingen als de kazematten in de Grebbelinie vrij machteloos. Het was prima in staat de verdediging te imponeren en te schokken ("moralische Wirkung"), het uitzicht te benemen ("blenden"), of in dekking te dwingen ("nieder zu kämpfen"). Vrijwel niet om vuur uit versterkte punten langdurig uit te schakelen ("nieder zu halten"), laat staan die posities afdoend te vernielen ("zerstören"). Het eerder aangehaald stuk van het OKH "Auswertung der Erfahrungen der Artillerie im Westen" zegt hierover onder meer:
"Das schwerste Steilfeuer hat, wie erwartet, gegenüber modernen Befestigungsanlagen keine entscheidende Durschschlagswirkung erzielen können. Neben der allseits anerkannte, nachhaltigen moralischen Wirkung gegenüber der Besatzung wurden nur stärkere Betonausbrüche, Verklemmungen an Geschütztürmen und Risse in Panzerkuppeln erzielt. [..]
Als Ziele für schwerste Geschütze eignen sich weniger Einzelbunker, für deren Zerstörung eine zu grosse Menge Munition erforderlich ist [..]."
De kazematten waren zo klein en ondiep mogelijk gehouden, om de trefkans uiterst laag te houden. Op de helft van de dracht (ongeveer acht km van het doel) waren de Mörser van s Art Abt 735 zelfs met speciale betongranaten al nauwelijks in staat zulke doelen te vernielen of dekkingen door te slaan. Dat lukte op die afstanden alleen met toevalstreffers, in urenlange beschietingen en daardoor groot munitieverbruik.
Voor zover nu vast te stellen, leidde het advies van Gen.Oberst Von Bock in het gebied van de Grebbeberg maar in enkele gevallen tot succes. Alleen als het lukte dichtbij genoeg te komen met licht geschut (van MG, KwK, of Pak), en dan ook nog om een schietgattreffer te plaatsen.
Overrompeling met kleine aanvalsgroepen en gebruik van handwapens waren vaak nodig om de stellingen hier te veroveren. Terreinwinst moest in dit gebied door SSDF dagenlang zwaar worden bevochten. Het was daar een moeizaam "Hindurchfressen". Pas daarna kon de opmars naar Utrecht worden vervolgd.
Update 27-08-21
Bij 207.ID waren pas vanaf 11.5.40 5 stukken 8,8 cm Flak beschikbaar. Die waren vooral nodig bij de pontonbrug en in het gebied van de Wageningse Berg. En uit geen enkel militair rapport blijkt, dat één van de kazematten in de Grebbelinie zo grondig vernield werd, door welk wapen dan ook.
Zeer waarschijnlijk stond de op deze foto vastgelegde kazemat in de Maaslinie. Er was daar in ruimere mate 8,8 cm Flak ingedeeld, die op verschillende punten met vernietigend resultaat werd ingezet. De terreincondities waren in de Maaslinie dan ook veel gunstiger voor het uitbrengen van vuur van zeer korte afstand. Zelfs dan en daar bleef het moeilijk met enkele treffers een S kazemat (80 cm gewapend beton aan frontzijde) of G kazemat (tenminste 10 cm nikkelstaal) te doorboren.
Andere mogelijkheid is nog, dat deze foto na de gevechten gemaakt werd om het resultaat van proefschoten met 8,8 cm Flak op een kazemat in de Grebbelinie vast te leggen.
Nog in mei 1940 onderzochten Nederlandse officieren het gevechtsterrein. Vastgesteld werd meteen, dat over het algemeen aan beide kanten zwaar gevochten was. Vooral op de versterkingen rond het beoogd doorbraakpunt had geconcentreerd artillerievuur gelegen. Rond de brug bij de Grebbesluis waren veel granaattrechters te zien. Aan de noordkant in het Hoornwerk (dat dit acces afschermde) werden 16 treffers op 16 m2 geteld. Toch waren de kazematten daar bijna zonder uitzondering maar oppervlakkig beschadigd en niet uitgeschakeld. Uitzondering was Stekelvarken S.13. Die had meer, maar geen ernstige schade, zoals de volgende in 1940 gemaakte foto laat zien.
Bron: Militaire Spectator. Jrg 1940/1941, pag. 159. |
Zelfs het zwaarste krombaangeschut, zoals de 21,0 cm Mörser 18, was tegenover versterkingen als de kazematten in de Grebbelinie vrij machteloos. Het was prima in staat de verdediging te imponeren en te schokken ("moralische Wirkung"), het uitzicht te benemen ("blenden"), of in dekking te dwingen ("nieder zu kämpfen"). Vrijwel niet om vuur uit versterkte punten langdurig uit te schakelen ("nieder zu halten"), laat staan die posities afdoend te vernielen ("zerstören"). Het eerder aangehaald stuk van het OKH "Auswertung der Erfahrungen der Artillerie im Westen" zegt hierover onder meer:
"Das schwerste Steilfeuer hat, wie erwartet, gegenüber modernen Befestigungsanlagen keine entscheidende Durschschlagswirkung erzielen können. Neben der allseits anerkannte, nachhaltigen moralischen Wirkung gegenüber der Besatzung wurden nur stärkere Betonausbrüche, Verklemmungen an Geschütztürmen und Risse in Panzerkuppeln erzielt. [..]
Als Ziele für schwerste Geschütze eignen sich weniger Einzelbunker, für deren Zerstörung eine zu grosse Menge Munition erforderlich ist [..]."
De kazematten waren zo klein en ondiep mogelijk gehouden, om de trefkans uiterst laag te houden. Op de helft van de dracht (ongeveer acht km van het doel) waren de Mörser van s Art Abt 735 zelfs met speciale betongranaten al nauwelijks in staat zulke doelen te vernielen of dekkingen door te slaan. Dat lukte op die afstanden alleen met toevalstreffers, in urenlange beschietingen en daardoor groot munitieverbruik.
Voor zover nu vast te stellen, leidde het advies van Gen.Oberst Von Bock in het gebied van de Grebbeberg maar in enkele gevallen tot succes. Alleen als het lukte dichtbij genoeg te komen met licht geschut (van MG, KwK, of Pak), en dan ook nog om een schietgattreffer te plaatsen.
Overrompeling met kleine aanvalsgroepen en gebruik van handwapens waren vaak nodig om de stellingen hier te veroveren. Terreinwinst moest in dit gebied door SSDF dagenlang zwaar worden bevochten. Het was daar een moeizaam "Hindurchfressen". Pas daarna kon de opmars naar Utrecht worden vervolgd.
Update 27-08-21
Geen opmerkingen:
Een reactie posten